Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2020:20
Zaaknummer
19-750/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 15 januari 2020 in de zaak 19-750/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 16 oktober 2019 met kenmerk K063 2019 ar/ak, door de raad ontvangen op 18 oktober 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager heeft in 1995 als militair van het bataljon Dutchbat III deelgenomen aan de missie in Srebrenica.
1.2 Verweerster en haar kantoor staan het Ministerie van Defensie (hierna: defensie) bij inzake het afwikkelen van claims van (ex-)militairen die voor 2007 hebben deelgenomen aan een uitzending en die als gevolg daarvan post traumatische stressstoornis (hierna: PTSS) hebben ontwikkeld.
1.3 Bij klager heeft zich als gevolg van de uitzending naar Srebrenica PTSS ontwikkeld. Klager heeft defensie aansprakelijk gesteld voor de schade die het gevolg is van deze PTSS.
1.4 In een e-mail van 2 mei 2018 van een collega van verweerster aan een medewerker van defensie is uiteengezet wat er in de kwestie tussen klager een defensie is gebeurd tussen 19 september 2016 en maart 2018. De e-mail vormt onderdeel van het klachtdossier.
1.5 Op 12 februari 2019 heeft klager bij het kantoor van verweerster een klacht ingediend over het optreden van verweerster. Op 12 maart 2019 heeft klager deze klacht opnieuw onder de aandacht gebracht bij het kantoor van verweerster.
1.6 Bij brief van 19 maart 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.7 Op 2 april 2019 heeft verweerster een brief gestuurd aan de belangbehartiger van klager. Deze brief vormt onderdeel van het klachtdossier. In de alinea’s met randnummer 3 tot en met 7 van de brief heeft verweerster gereageerd op de door klager bij haar kantoor ingediende klacht.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster traineert de afhandeling van de kwestie tussen klager een defensie.
b) Verweerster heeft tegen klager gelogen.
c) Klager leidt aan PTSS en verweerster houdt daarmee geen rekening.
d) Verweerster geeft klager geen inzage in haar honorarium.
e) Verweerster, althans haar kantoor, heeft niet adequaat gereageerd op de door klager bij het kantoor ingediende klacht.
2.2 Klager heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aan zijn klacht ten grondslag gelegd. Verweerster is al drie jaar bezig met de onderhandelingen in de zaak “en er zit geen schot in”. Volgens klager traineert verweerster de zaak. Verweerster heeft verder gelogen over een schadeberekening en “over de onderhandelingen”. Verweerster heeft ook schadeberekeningen laten maken, zonder medeweten van klager.
2.3 Klager heeft toegevoegd dat hij Dutchbat 3 veteraan is en de gehele val van de enclave heeft meegemaakt en dat verweerster dit weet. Toch kiest zij er volgens klager voor om zijn zaak “die al 15 jaar duurt met 3 jaar te traineren en te liegen over afspraken wat een enorme stress oplevert”, als gevolg waarvan de PTSS-klachten van klager verergeren.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.
4.2 De voorzitter stelt verder voorop dat de tuchtrechter slechts oordeelt over de vraag of de beklaagde advocaat zich heeft gedragen zoals dat een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De tuchtrechter oordeelt niet over de stellingen die zijn ingenomen in de kwestie die aan de klacht ten grondslag heeft gelegen. Dit betekent dat hetgeen over een weer naar voren is gebracht over de letselschadekwestie niet zal worden besproken.
Klachtonderdeel a)
4.3 Volgens verweerster zijn defensie en klager vanaf eind 2016 met elkaar in gesprek om een schaderegeling overeen te komen. Er zijn sindsdien diverse gesprekken gevoerd tussen partijen (en hun belangenbehartigers) en er is veelvuldig telefonisch en schriftelijk contact geweest.
4.4 Uit het hiervoor in 1.4 bedoelde e-mail blijkt wat er in de kwestie tussen klager en defensie is gebeurd tussen september 2016 en mei 2018. De inhoud van de e-mail is door klager niet weersproken, zodat de voorzitter ervan uitgaat dat de e-mail een getrouw beeld geeft van de gang van zaken. Op grond van deze gang van zaken heeft de voorzitter geen grond om aan te nemen dat verweerster de afhandeling van de kwestie nodeloos heeft vertraagd. De voorzitter heeft bij dit oordeel in aanmerking genomen dat het in letselschadezaken niet ongebruikelijk is dat er maanden tot jaren overheen gaan, voordat ze zijn afgerond. Klachtonderdeel a is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.5 Verweerster heeft aangevoerd dat klager zich in verband met deze klacht erover beklaagt dat defensie diverse malen eenzijdig een berekening heeft laten maken. Verweerster erkent dat eenzijdig berekening zijn gemaakt. Dit is gebeurd in een poging om tot een minnelijke regeling te komen met klager.
4.6 De voorzitter stelt voorop dat het in een proces van onderhandelingen om te komen tot een minnelijke regeling geoorloofd is om eenzijdig schadeberekeningen te laten maken. In zoverre is dus geen sprake van een gedraging van verweerster die een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt. De stelling van klager dat verweerster hem in verband met de onderhandelingen en/of de berekeningen onjuist heeft voorgelicht, heeft klager onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel b is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.7 Uit het dossier is de voorzitter niet gebleken dat verweerster bij de behartiging van de belangen van defensie klager heeft tegemoet getreden op een wijze die, gelet op de PTSS van klager, voor hem onnodig belastend is en waarmee verweerster aldus de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad, zonder dat verweerster daarmee een redelijk doel diende. Klager heeft dit klachtonderdeel onvoldoende feitelijk onderbouwd en klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.8 Verweerster is als advocaat van de wederpartij niet verplicht om aan klager verantwoording af te leggen over haar honorarium en declaraties. Klachtonderdeel d is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.9 Verweerster heeft bij brief van 2 april 2019, gericht aan de belangenbehartiger van klager, gereageerd op de klacht. De klacht van klager treft daarom geen doel en is kennelijk ongegrond.
Slotsom
4.10 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j van Advocatenwet kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 15 januari 2020.