Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2020:18
Zaaknummer
19-588/DH/RO
Inhoudsindicatie
Klacht over kwaliteit van dienstverlening eigen advocaat. Verweerster heeft erkend jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld. Vanwege het feit dat verweerster zich recent zelf van het tableau heeft laten schrappen, acht de raad een volledig voorwaardelijke schorsing van relatief korte duur – twee weken - passend en geboden.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 27 januari 2020 in de zaak 19-588/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 11 april 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 26 augustus 2019 met kenmerk R 2019/51 edl/mb, door de raad ontvangen op 27 augustus 2019, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 december 2019 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klager heeft via de website van het Juridisch Loket gezocht naar een advocaat die hem kon bijstaan inzake de omgang met zijn zoon. Verweerster heeft naar aanleiding daarvan contact met klager opgenomen.
2.2 Klager heeft op 3 juli 2018 aan klaagster een eigen bijdrage van EURO 287 betaald;
2.3 Op 17 augustus 2018 heeft de moeder van klager aan verweerster een bedrag van EURO 650 voldaan, met als omschrijving “Kort Geding Peter”.
2.4 Verweerster heeft klager vervolgens bijgestaan in een kort geding procedure, waarvan de mondelinge behandeling op 5 september 2018 heeft plaatsgevonden.
2.5 Verweerster heeft klager tevens bijgestaan in een bodemprocedure inzake de omgang. Het griffierecht voor deze procedure is op 2 januari 2019 door klager aan verweerster betaald.
2.6 De mondelinge behandelingen in de bodemzaak hebben plaatsgevonden op 27 september 2018 en 22 februari 2019. Verweerster is op beide zittingen niet verschenen.
2.7 Na de zitting van 22 februari 2019 heeft klager zich tot een andere advocaat gewend.
2.8 Bij beslissing van de raad d.d. 19 augustus 2019 is verweerster naar aanleiding van een verzoek van de deken ex artikel 60b Advocatenwet met onmiddellijke ingang geschorst.
2.9 Verweerster is direct na haar schorsing opgenomen in een verslavingskliniek.
2.10 Met ingang van 18 oktober 2019 heeft verweerster zich laten schrappen van het tableau.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) niet is verschenen tijdens de mondeinge behandelingen op 27 september 2018 en 22 februari 2019;
b) onbereikbaar is voor klager en de door hem ingeschakelde opvolgend advocaat;
c) ondanks de afgegeven toevoeging een bedrag van EURO 650 aan extra kosten in rekening heeft gebracht.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft zich aanvankelijk (bij de deken) tegen de klacht verweerd. Ter zitting heeft zij alsnog erkend tekort te zijn geschoten jegens klager, de oorzaak daarvan toegelicht en spijt betuigd. Voorts heeft zij toegezegd het door de moeder van klager aan haar betaalde bedrag van EURO 650 (in termijnen) aan hem te zullen terugbetalen.
5 BEOORDELING
5.1 Verweerster heeft erkend jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld. De gegrondheid van de klacht is daarmee gegeven.
6 MAATREGEL
6.1 Alles overziend en mede in aanmerking genomen het tuchtrechtelijk verleden van verweerster en het feit dat zij zich recent zelf van het tableau heeft laten schrappen, acht de raad een volledig voorwaardelijke schorsing van relatief korte duur – twee weken - passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de proceskosten. Het is de raad ambtshalve bekend dat er heden twee beslissingen worden uitgesproken waarbij tegen verweerster ingediende klachten gegrond worden verklaard, zodat de raad aanleiding ziet tot een zodanige matiging dat klaagster wordt veroordeeld in de volgende kosten:
a) € 375 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 250 kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 375 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 250 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken voorwaardelijk op met een proeftijd van twee jaren ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
- bepaalt dat de maatregel niet ten uitvoer wordt gelegd tenzij de Raad van Discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster de hierna te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als voorwaarde dat verweerster zich binnen de proeftijd van twee jaren niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 375 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 250 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, A.J.N. van Stigt, H.E. Meerman en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2020.