Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-02-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2020:16

Zaaknummer

19-826 DB/OB

Inhoudsindicatie

Terzake de klachtonderdelen 1,2,3 en 4 geldt dat niet is gebleken dat klager rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen, zodat de klachtonderdelen 1,2,3 en 4 kennelijk niet-ontvankelijk zijn. Klachtonderdeel 5 is ongegrond. Er is geen advocaat-cliënt relatie tot stand gekomen en niet is gebleken dat verweerder niet heeft gereageerd.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 11 februari 2020

in de zaak 19-826/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

 

 

 

 

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van het e-mailbericht van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 6 december 2019 met kenmerk nr. 48|19|021K en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1       Verweerder heeft de heer G en de heer D bijgestaan in een strafzaak.

1.2       Klager is in diens strafzaak bijgestaan door mr. VdL.

1.3       Klager heeft ten kantore van verweerder gesproken met verweerder. Klager heeft aan verweerder stukken doen toekomen.

 

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    het belang van de infiltrant in de zaak “Operatie T” boven de belangen van zijn eigen cliënt heeft gesteld en daarmee evident de integriteit van de advocatuur in diskrediet heeft gesteld;

2.    heeft verzuimd om, ter voorkoming van belangenverstrengeling, de heer G naar een ander advocatenkantoor te verwijzen;

3.    de kluit net zo hard besodemietert als het Openbaar Ministerie doet;

4.    klagers advocaat mr. VdL op onheuse wijze heeft bejegend en zich op onheuse wijze over hem heeft uitgelaten;

5.    klagers zaak niet in behandeling heeft genomen en niet reageert op klagers verzoeken om contact, terwijl klager aan verweerder stukken ter beschikking heeft gesteld.

 

2.2       Toelichting:

Er is sprake van misstanden bij het Openbaar Ministerie en de politie. Verweerder heeft tegen klagers advocaat mr. VdL gezegd dat de infiltrant, de heer R, een cliënt van hem was, terwijl hij in dezelfde strafzaak de heer G heeft bijgestaan. Verweerder heeft de zaak ten faveure van het Openbaar Ministerie bewust op zijn beloop gelaten. Klager heeft aan verweerder stukken doen toekomen. Ondanks herhaalde verzoeken van klager aan verweerders secretaresse, sms’jes en e-mails heeft verweerder niets meer van zich laten horen.

 

3             VERWEER

3.1       De klacht is ongegrond. Verweerder heeft in de door klager bedoelde strafzaak niet tevens de heer R. bijgestaan. Van conflicterende belangen is geen sprake geweest. Klager heeft inderdaad spontaan stukken op verweerders kantoor achter gelaten. Verweerder heeft niets met die stukken gedaan. Verweerder heeft nimmer aan klager toegezegd dat hij voor klager werkzaamheden zou verrichten. Klager heeft nimmer met verweerder contact gezocht, zodat ook de klacht, dat verweerder niet heeft gereageerd op klagers verzoeken om contact, ongegrond is. Overigens staat het verweerder vrij om niet te reageren op berichten van personen die niet verweerders cliënt zijn. Verweerder heeft klagers advocaat mr. VdL, noch klager, op onheuse wijze heeft bejegend en zich evenmin op onheuse wijze over mr. VdL, noch over klager uitgelaten.

 

4             BEOORDELING

4.1       Klachtonderdelen 1 tot en met 4

De voorzitter overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Op basis van de overgelegde stukken is de voorzitter van oordeel dat niet is gebleken van een rechtsreeks belang van klager bij de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 4. De klachtonderdelen 1, 2 en 3 zien immers op de wijze waarop verweerder rechtsbijstand heeft verleend aan andere personen dan klager. Klager heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld op welke wijze hij door het gewraakte optreden van verweerder rechtstreeks in zijn belangen is of kon worden geschaad. Klager is door deze andere personen ook niet gemachtigd namens hen een klacht tegen verweerder in te dienen. Voor zover klager bedoeld heeft te klagen over de handelwijze van het Openbaar Ministerie is klager daarin eveneens niet ontvankelijk, aangezien de raad daarin geen bevoegdheid heeft. Klachtonderdeel 4 ziet op de wijze waarop verweerder zich volgens klager heeft uitgelaten over mr. VdL. Dat klager door de gewraakte uitlatingen rechtstreeks in zijn belang is of kon worden getroffen is niet gebleken. Klager is ook niet door mr. VdL gemachtigd namens hem een klacht tegen verweerder in te dienen. De voorzitter oordeelt dan ook dat klager niet-ontvankelijk is in de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 4.

4.2       Klachtonderdeel 5

            Klager is ontvankelijk in dit klachtonderdeel, omdat hij hierin rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. De voorzitter stelt vast dat klager en verweerder weliswaar ten kantore van verweerder met elkaar hebben gesproken, maar niet kan worden vastgesteld wat zij toen hebben besproken. Partijen twisten over de inhoud van dat gesprek en uit de stukken blijkt niet wat de inhoud van het gesprek is geweest. Om die reden kan niet worden vastgesteld dat verweerder aan klager heeft toegezegd dat hij klagers zaak in behandeling zou nemen. Dat verweerder klagers zaak niet in behandeling heeft genomen staat wel vast. Een advocaat-cliëntrelatie is derhalve niet tot stand gekomen. Hiervan kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Een advocaat is niet verplicht om een opdracht te aanvaarden. Dat verweerder niet heeft gereageerd op herhaalde verzoeken om contact van klager is voorts uitdrukkelijk door verweerder betwist, terwijl daarvan uit de stukken ook niet blijkt. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klachtonderdeel 5, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-       de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 4, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

-       klachtonderdeel 5, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber- van de Langenberg als griffier op 11 februari 2020.

 

Griffier                                                                   Voorzitter