Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-02-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:42

Zaaknummer

19-403/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 10 februari 2020 in de zaak 19-403/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 9 oktober 2019 op de klacht van:

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 10 december 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 18 juni 2019 met kenmerk K253 2018 ar/smo, door de raad ontvangen op 19 juni 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 9 oktober 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 9 oktober 2019 verzonden aan klager.

1.4    Bij e-mail van 11 oktober 2019 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 december 2019 in aanwezigheid van klager en verweerster.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht en van de stukken waarop de beslissing van de voorzitter is gegrond. De raad heeft verder kennis genomen van het verzetschrift en de daarbij gevoegde bijlagen en van de brief van klager van 20 november 2019.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt uitgegaan van de feiten zoals deze zijn weergegeven in de voorzittersbeslissing.

 

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat zij tekort is geschoten in de bijstand aan de dochter van klager door:

a)    te bewerkstelligen dat klager niet bij de zitting d.d. 1 december 2017 aanwezig kon zijn en tijdens de zitting geen rol kon vervullen;

b)    de nadrukkelijke instructie om aantekeningen en bewijsmateriaal aan de militaire kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden te overhandigen niet heeft opgevolgd;

c)    de minderjarige dochter van klager aan de bevooroordeelde blik van de rechter over te leveren zonder daartegen iets te doen;

d)    geen gebruik te maken van de aangedragen getuigen die konden verklaren dat de dochter van klager slachtoffer is geworden door het valse spel van anderen.

3.2    In verzet heeft klager het volgende gesteld.

3.3    De beslissing van de voorzitter is bespottelijk, bevat onzin en getuigt van minachting voor klager. De voorzitter heeft in zijn beslissing met geen woord gerept over de klacht van klager dat verweerster achter zijn rug en die van de dochter instructies had ontvangen van het gerechtshof om de dochter geen toegang te geven tot de processtukken.

3.4    De voorzitter is met zijn beslissing “echt vies bezig”. De voorzitter wil volgens klager “collegiaal zijn naar de advocaat” en de voorzitter probeert “met zwarte laarzen de klager nog verder onder de bus te trappen”.

3.5    De voorzitter heeft de feiten in de voorzittersbeslissing onjuist weergegeven. De weergave van de klacht door de voorzitter is eveneens onjuist. Zo heeft de voorzitter ten onrechte vastgesteld dat de dochter tijdens de zitting op 1 december 2017 meerderjarig was. De beslissing getuigt van een bevooroordeelde en partijdige blik van de voorzitter.

3.6    De voorzitter heeft volgens klager niet geoordeeld over de “centrale thesis” van de klacht, “namelijk het geintje achter mijn rug (en die van cliënt)  om zonder inspraak mee te gaan in de instructies van een rechtbank om cliënt (mijn dochter) geen toegang te geven tot de processtukken”.

3.7    Klager wenst verder “een onderzoek naar het meinedige gedrag van [verweerster]. Zij liegt immers in haar antwoord d.d. 21 augustus 2019 dat zij [klager en de dochter] wel had geïnformeerd over die afspraak met het gerechtshof. Niet alleen moet dat liegen onderzocht worden, maar ook het wegmoffelen van dat liegen door internet sensatie [naam voorzitter]”.

3.8    Verweerster was volgens klager incompetent en partijdig, maar niet jegens de dochter. Verweerster heeft zich opgesteld als “onderhorige van het gerechtshof”. De voorzitter heeft dit volgens klager miskend.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft de klacht betwist. In verzet heeft verweerster haar verweer gehandhaafd. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

5    BEOORDELING

5.1    Het karakter van de procedure van verzet tegen een voorzittersbeslissing brengt met zich dat er primair slechts aandacht kan zijn voor fouten of omissies in de bestreden voorzittersbeslissing. De klacht wordt pas nader, inhoudelijk, besproken als van zulke fouten of omissies sprake lijkt te zijn en het verzet geheel of gedeeltelijk gegrond is.

5.2    Uit het verzet en hetgeen klager ter zitting naar voren heeft gehad blijkt dat klager zich op het standpunt stelt dat de voorzitter niet heeft geoordeeld over de volledige klacht.

5.3    De raad stelt vast dat de klacht zoals deze is geformuleerd in de voorzittersbeslissing overeenkomt met de klacht zoals klager deze in zijn brief van 10 december 2018 bij de deken heeft geformuleerd. In de stukken die klager bij de deken en, na doorzending van het klachtdossier, bij de raad heeft ingediend heeft hij geen uitbreiding van zijn klacht kenbaar gemaakt, althans hij heeft dat niet expliciet en ondubbelzinnig gedaan. Voor de voorzitter bestond geen grond om te oordelen over meer dan de in de voorzittersbeslissing weergegeven klacht. Het verzet is in zoverre ongegrond. 

5.4    Voor zover klager zijn klacht heeft in verzet heeft uitgebreid geldt dat dit te laat is, omdat het op zijn weg lag om alle onderdelen van zijn klacht jegens verweerster ineens naar voren te brengen. De raad zal aldus niet oordelen over de aanvullende klachtonderdelen.

5.5    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.6    Omdat het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M. Laning en P. Rijpstra, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 februari 2020.