Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-02-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2020:36
Zaaknummer
17-523/DH/RO
Inhoudsindicatie
Klagers hebben de klacht ingetrokken. De raad ziet, na het horen van verweerder en de deken, geen redenen van algemeen belang die voortzetting van de klachtbehandeling vergen.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 10 februari 2020 in de zaak 17-523/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
1. (…) B.V.
gevestigd te (..)
2. (…)
gerechtsdeurwaarder
klagers
gemachtigde: mr. D.R.D. van Lenningh
over:
(…)
verweerder
gemachtigde: mr. dr. R. Sanders
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit de tussenbeslissingen van 7 januari 2019 en 18 maart 2019.
1.2 In de tussenbeslissingen is, zakelijk weergegeven, aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken Noord-Holland) opgedragen om nader onderzoek te doen.
1.3 Bij brief van 28 augustus 2019 heeft de deken Noord-Holland het rapport van haar onderzoek naar de raad gezonden.
1.4 De raad heeft vervolgens bepaald dat de zaak zal worden behandeld op de zitting van 27 januari 2020.
1.5 Op 8 november 2019 heeft verweerder een nader verweerschrift, met bijlagen, ingediend.
1.6 Bij brief van 30 december 2019 hebben klagers laten weten dat zij hun klacht jegens verweerder intrekken.
1.7 De raad heeft verweerder en de deken verzocht om op grond van het bepaalde in artikel 47a van de Advocatenwet standpunt in te nemen ten aanzien van de intrekking.
1.8 Verweerder heeft op 7 januari 2020 gemotiveerd laten weten dat er, zakelijk weergegeven, geen algemeen belang gemoeid is met voortzetting van de behandeling van de klachtzaak.
1.9 De deken heeft op 13 januari 2020 laten weten dat deze zaak geen klacht betreft die moet worden voortgezet om redenen van algemeen belang.
2 BEOORDELING
2.1 Artikel 47a Advocatenwet bepaalt dat in geval van intrekking van de klacht, de raad kan beslissen dat de behandeling van de klacht moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend.
2.2 Bij de beoordeling of de behandeling moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend, hanteert de raad in lijn met vaste rechtspraak van het hof van discipline onder meer de volgende uitgangspunten:
i. indien de feitelijke grondslag van de klacht door de verweerder wordt betwist en op het eerste gezicht verschillend kan worden gedacht over de waardering van het bewijs daarvan, zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet in de rede liggen; met delicate bewijsbeslissingen is geen algemeen belang gemoeid;
ii. indien de feitelijke grondslag van de klacht onbetwist is of op het eerste gezicht geen twijfel bestaat dat deze bewezen is, dan is voornamelijk de aard van de geschonden norm bepalend voor de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten;
iii. is de aard van de gestelde normschending deze dat de advocaat tekort geschoten is bij de inhoudelijke behandeling van de hem door zijn cliënt toevertrouwde zaak, dan zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet geïndiceerd zijn; in zodanig geval prevaleert het belang van de cliënt bij een minnelijke regeling (die doorgaans ten grondslag ligt aan de intrekking van de klacht) boven het algemeen belang dat door de tuchtrechter wordt vastgesteld dat de advocaat de kernwaarde van deskundigheid heeft geschonden; de ernst van de gestelde tekortkoming zal daarbij van ondergeschikte betekenis zijn; deze zal immers zijn verdisconteerd in de met de cliënt getroffen regeling.
iv. in andere gevallen zal de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten afhankelijk zijn van de mate waarin de gestelde normschending raakt aan andere kernwaarden dan deskundigheid bij de behartiging van de belangen van de cliënt, en van de mate waarin het wenselijk voorkomt dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verwerende advocaat in het bijzonder.
v. voortzetting van de behandeling zal in elk geval geïndiceerd zijn indien de verwerende advocaat de ongeoorloofdheid van zijn (vaststaande) handelwijze ten principale betwist en een beslissing op dat verweer precedentwaarde heeft voor de praktijk.
2.3 De klacht betreft, zakelijk weergegeven, de vraag of een proces-verbaal van bevindingen van klager 2 dat verband houdt met een procedure waarin verweerder partij is op het kantoor van verweerder is vervalst en zo ja, of verweerder of zijn kantoor(genoten) daarbij betrokken zijn geweest.
2.4 Nu klagers om hen moverende redenen geen voortzetting van hun klachtzaak wensen, en de raad geen algemeen aanwezig acht bij voortzetting van de klachtbehandeling, komt de procedure hiermee tot een einde.
BESLISSING
De raad van discipline:
- stelt vast dat de klacht is ingetrokken;
- beslist op grond van artikel 47a van de Advocatenwet dat de behandeling van de klacht niet wordt voortgezet.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. P.S. Kamminga, P.C.M. Van Schijndel, P.J.E.M. Nuiten en M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2020.