Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:15
Zaaknummer
190168
Inhoudsindicatie
Klacht over advocaat wederpartij. Verweerster heeft in hoedanigheid van advocaat voor zichzelf en anderen procedures gevoerd tegen klagers. Verweerster is fysiek bij klagers verhaal gaan halen en is een van de klagers gaan uitschelden. Professionele distantie onvoldoende aanwezig geweest. Voor het opleggen van een maatregel ziet het hof gelet op een aantal omstandigheden geen aanleiding. Gedeeltelijke vernietiging beslissing raad. Klacht gedeeltelijk gegrond. Veroordeling kosten griffierecht
Uitspraak
BESLISSING
van 13 januari 2020
in de zaak 190168
naar aanleiding van het hoger beroep van:
[klager sub 1]
en
[klager sub 2]
klagers
tegen:
verweerster
1. HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 27 mei 2019, gewezen onder nummer 18-827. Deze beslissing is op 28 mei 2019 aan partijen toegezonden. De raad heeft klagers niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdelen b) en c) en voorts klachtonderdelen a), d), e) en f) ongegrond verklaard.
Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2019:185.
2. HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 Het beroepschrift van 24 juni 2019, waarbij klagers van deze beslissing van de raad in hoger beroep zijn gekomen, is op 24 juni 2019 per e-mail en op 25 juni 2019 per post door de griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennisgenomen van:
- het dossier van de raad;
- het verweerschrift met bijlagen van verweerster van 1 oktober 2019;
- een e-mail van klaagster sub 1 van 14 oktober 2019 met het verzoek om getuigen te horen waarop de griffie op 15 oktober 2019 heeft geantwoord dat het hof in deze fase van de procedure geen getuigen zal horen maar dat het vrij staat verklaringen van derden in te brengen;
- een e-mail van klaagster sub 1 van 15 oktober 2019 met de aankondiging dat films en foto’s per WE-transfer zullen worden aangeleverd;
- een e-mail van de gemachtigde van klagers van 31 oktober 2019 met als bijlage een verklaring;
- een e-mail van klaagster sub 1 van 31 oktober 2019 met bijlagen (mediabestanden).
Verder is er nog een reactie van klagers (met bijlagen) op het verweerschrift van verweerster, ingekomen op 4 november 2019. Die reactie is op grond van het rolreglement te laat ingediend en wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 11 november 2019. Klagers, bijgestaan door hun gemachtigde, mr. J.H. Hartman, en verweerster zijn verschenen. Verweerster, klagers en de gemachtigde van klagers hebben het woord gevoerd.
3. KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) te veel persoonlijk betrokken te zijn geraakt bij het dossier waardoor haar professionaliteit en afstandelijkheid niet langer zijn gewaarborgd;
b) te handelen vanaf een zelf bedacht kantooradres;
c) te spreken uit naam van cliënten die geen factuur ontvangen;
d) partijen te bedreigen en te beledigen, zowel voor, na als tijdens zittingen;
e) misbruik te maken van haar status als advocaat en zich tijdens zittingen niet te gedragen als een professioneel advocaat;
f) grensoverschrijdend onwaardig gedrag in de buurt te vertonen.
4. FEITEN
4.1 Klagers drijven een onderneming (hierna: BM), die een activiteitenlocatie exploiteert in het Groene Hart.
4.2 BM heeft bij de gemeente verschillende vergunningen aangevraagd omdat zij deze locatie wil gebruiken voor een galerie, trainingslocatie, beeldentuin en theetuin met terras.
4.3 Verweerster heeft een woning/kantoor schuin tegenover BM en heeft tegen deze vergunningaanvragen voor zichzelf in privé en in haar hoedanigheid van advocaat-gemachtigde namens haar partner en andere omwonenden (hierna: haar cliënten) bezwaar gemaakt. Er lopen procedures waarbij klagers, verweerster en haar cliënten zijn betrokken over de vraag of klagers zich aan het bestemmingplan houden, er waren en zijn handhavingsverzoeken door verweerster en/of haar cliënten bij de gemeente ingediend gericht tegen klagers, er is een procedure bij de Autoriteit Persoonsgegevens geweest met als inzet handhavend op te treden tegen door klagers geplaatste camera’s en er liepen/lopen diverse WOB-procedures.
4.4 Tot eind 2017 trad verweerster daarbij op in haar hoedanigheid van advocaat. Verweerster heeft zich per 31 december 2017 laten uitschrijven van het tableau en haar werkzaamheden als advocaat neergelegd. Niettemin voert zij vanaf begin 2018 voor zichzelf en/of voor haar cliënten nog steeds juridische procedures gericht tegen klagers, maar nu in haar hoedanigheid van juridisch adviseur.
4.5 Uit de overlegde stukken en beeldmateriaal blijkt dat klagers en verweerster elkaar intimiderend tegemoet treden door foto’s en ander beeldmateriaal van elkaar maken, door elkaar onheus te bejegenen, waarbij verweerster in ieder geval klager sub 2 ook voor “klootzak” heeft uitgemaakt, in de periode dat zij nog als advocaat op het tableau stond ingeschreven en enkele van de onder 4.3 gevoerde procedures voerde.
5. BEOORDELING
5.1 Het hof heeft partijen tijdens de mondelinge behandeling het volgende voorgehouden.
Uit het dossier stijgt het beeld op dat partijen het elkaar als buren dan wel als omwonenden het leven zo lastig mogelijk proberen te maken. Dat is binnen zekere grenzen niet verboden maar het is de vraag of een tuchtcollege voor advocatuur als het hof daarover een oordeel moet uitspreken. Verweerster is al enige tijd geen advocaat meer en heeft ter zitting verklaard geen ambitie te hebben om weer advocaat te worden. De vraag doet zich dan ook voor wat klagers met deze procedure denken te kunnen bereiken. Als klagers willen voorkomen dat verweerster geen (bestuursrechtelijke) procedures meer gaat voeren, sorteert deze klachtprocedure geen effect nu zij als juridisch adviseur daar ongehinderd mee door kan gaan.
5.2 Ter zitting hebben klagers bevestigd dat verweerster de laatste twee jaar geen advocaat meer is, maar het gaat om gedrag dat al langer geleden is begonnen. Verweerster procedeert telkens tegen de gemeente, maar in feite over klagers. Klagers zijn telkens de derden. Het gaat om het gedrag dat ze toonde en dat ze inkomen verwerft door op deze wijze te procederen. Klagers willen dat het hof een oordeel geeft over hoe een advocaat zich behoort te gedragen. In dat oordeel verwachten zij genoegdoening te vinden.
5.3 Een minnelijke regeling bleek tijdens de zitting niet tot de mogelijkheden te behoren.
5.4 Mede tegen de hiervoor genoemde achtergrond zal het hof een oordeel geven over de grieven van klagers tegen de bestreden beslissing van de raad.
5.5 Ter zake van de grieven, inhoudende dat getuigen door de raad niet zijn gehoord en filmmateriaal niet is bekeken, overweegt het hof dat klagers in hoger beroep gebruik hebben kunnen maken van de gelegenheid verklaringen van derden in te dienen en daarvan ook gebruik hebben gemaakt. Ook het hof heeft het meegezonden beeldmateriaal bekeken zodat in hoger beroep op een volledig dossier wordt beslist. Voor zover de raad dat ten onrechte niet zou hebben gedaan (kennelijk hebben klagers het beeldmateriaal bij de raad niet als productie ingebracht maar verwezen naar enkele links) dient het hoger beroep er juist voor eventuele omissies is eerste aanleg te herstellen.
5.6 Voor zover klagers opkomen tegen de door de raad vastgestelde feiten behoeft deze grief geen nadere bespreking omdat het hof - zoals hiervoor ook blijkt - de feiten in hoger beroep zelfstandig vaststelt.
5.7 Wat betreft de grieven gericht tegen de overwegingen en beslissing ter zake de klachtonderdelen b) en c) heeft het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.
5.8 Tegen klachtonderdelen d) en e) heeft het hof geen (concrete) grieven in het beroepschrift kunnen lezen, zodat een nadere bespreking bij gebrek aan gronden achterwege kan blijven.
5.9 De grieven gericht tegen klachtonderdelen a) en f) lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
5.10 Het hof stelt voorop dat de raad in de bestreden beslissing uitgaat van juiste beoordelingskaders. Aan de advocaat komt een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die de advocaat, in overleg met de cliënt, het meest passend acht. Deze vrijheid is echter niet absoluut en is onder meer beperkt doordat de advocaat geen feiten mag stellen waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en doordat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. De advocaat moet zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Waar het gaat om privégedragingen geldt dat deze gedragingen in beginsel tuchtrechtelijk niet van belang zijn. Dat is echter anders indien er voldoende aanknopingspunten zijn, of verband bestaat of verwevenheid is, met de praktijkuitoefening om de daarvoor geldende maatstaven toe te passen, dan wel indien de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht.
5.11 Bij de nadere invulling van deze beoordelingskaders komt het hof tot een ander oordeel dan de raad. Verweerster heeft in haar hoedanigheid van advocaat voor zichzelf en namens haar partner en enkele omwonenden procedures gevoerd gericht tegen andere omwonenden, namelijk klagers. Verweerster moet zich er dan van bewust zijn dat een dergelijke bijstand in de privésfeer het risico in zich heeft dat zij als advocaat te zeer betrokken kan raken bij de geschillen en daarmee de vereiste professionele distantie die van een advocaat mag worden verwacht verliest. Wanneer, zoals hier, verweerster procedures voert gericht tegen klagers en daarnaast (zoals blijkt uit het beeldmateriaal) fysiek bij klagers verhaal gaat halen over zaken die verband houden met dit geschil en vervolgens een van de klagers gaat uitschelden, kan de conclusie niet anders zijn dat die professionele distantie onvoldoende aanwezig is geweest en dat dit uitschelden van een van de klagers op dat moment voldoende aanknopingspunten had met haar praktijkuitoefening als advocaat. Het hof zal deze klachtonderdelen alsnog gegrond verklaren en de beslissing van de raad op dit punt vernietigen.
5.12 Voor het opleggen van een maatregel ziet het hof geen aanleiding en daartoe wordt het volgende overwogen. Klagers hebben op de zitting toegelicht beroep te hebben ingesteld enkel omdat zij een oordeel willen over hoe een advocaat zich (in het voorliggende geval) behoort te gedragen. Een maatregel zal bovendien weinig soelaas bieden omdat verweerster al enige tijd haar advocatenpraktijk heeft beëindigd en op de zitting heeft verklaard geen ambitie te hebben om weer advocaat te worden. Tot slot kan de als onbetamelijk gekwalificeerde gedraging van verweerster niet los gezien worden van het provocerende gedrag dat ook klagers (op het overgelegde beeldmateriaal) hebben laten zien.
5.13 Omdat het hof de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden.
5.14 Omdat het hof geen maatregel oplegt, is op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet een proceskostenveroordeling verder niet aan de orde.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 27 mei 2019, gewezen onder nummer 18-827 voor zoveel aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover de raad daarbij klachtonderdelen a) en f) ongegrond heeft verklaard;
en opnieuw rechtdoende:
- verklaart de klachtonderdelen a) en f) alsnog gegrond zonder oplegging van een maatregel;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;
- bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. J.A. Schaap en E.J. Numann, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2020.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 13 januari 2020.