Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-01-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:16

Zaaknummer

190154

Inhoudsindicatie

Klacht eigen advocaat. Klager verwijt verweerder dat hij hem onvoldoende heeft geïnformeerd en onvoldoende met hem zou hebben samengewerkt. Verweerder was niet verplicht het volledige dossier of de elektronische rolberichten met klager te delen. Uit de zich in het klachtdossier bevindende stukken blijkt dat verweerder klager steeds op de hoogte heeft gehouden en processtukken in concept heeft toegezonden. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder in strijd met de wil van klager arrest zou hebben gevraagd. Niet gebleken is dat de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder onvoldoende zou zijn. Klacht op alle onderdelen ongegrond. Bekrachtiging beslissing raad.

Uitspraak

BESLISSING                           

van 10 januari 2020

in de zaak 190154

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

 

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 6 mei 2019, gewezen onder nummer 18-533, aan partijen toegezonden op 6 mei 2019. De raad heeft de klacht van klager in alle onderdelen ongegrond verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2019:58.

 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroepschrift met bijlagen van klager is door de griffie van het hof op 5 juni 2019 ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    het verweerschrift d.d. 26 augustus 2019 van verweerder;

-    de twee e-mailberichten met bijlagen d.d. 22 oktober 2019 van klager.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 november 2019. Klager is niet verschenen en verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1) Verweerder heeft nagelaten het volledige dossier met klager te delen;

2) Verweerder klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de stand van zaken;

3) Verweerder onvoldoende met klager heeft samengewerkt;

4) Verweerder heeft geweigerd klager de elektronische rolberichten van het Gerechtshof te laten zien, waaruit bleek dat de zaak steeds werd aangehouden;

5) Verweerder niet wilde reageren op de memorie van antwoord, maar arrest heeft gevraagd, terwijl klager ervan uitging dat er nog een zitting zou komen;

6) De kwaliteit van de dienstverlening onvoldoende was;

7) Verweerder heeft geweigerd een afspraak te maken met een tolk;

8) Verweerder, ondanks toezegging in zijn e-mail van 20 februari 2014, heeft nagelaten het arrest te laten wijzigen.

 

4    FEITEN

In de beslissing van de raad zijn onder randnummer 2 de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.

 

5    BEOORDELING

5.1    Klager heeft een verzoek ingediend tot het horen van getuigen. Klager heeft daarbij niet toegelicht waarom hij deze getuigen waarover wilde horen. Nu klager niet ter zitting aanwezig was zijn verzoek toe te lichten en het hof ambtshalve geen aanleiding ziet tot het horen van getuigen, wijst het hof dit verzoek af.

5.2    Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt de grieven van klager en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

         

- bekrachtigt de beslissing van 6 mei 2019 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 18-533.

 

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. R.H. Broekhuijsen en M.A. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2020.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 10 januari 2020.