Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:20
Zaaknummer
190153
Inhoudsindicatie
Intrekking klacht. Geen bezwaren van de deken. Raadsbeslissing vernietigd.
Uitspraak
BESLISSING
van 10 januari 2020
in de zaak 190153
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 13 mei 2019, gewezen onder nummer 18-428/DH/RO en aan partijen toegezonden op 13 mei 2019. De raad heeft klachtonderdeel a gegrond verklaard en klachtonderdeel b ongegrond verklaard. De raad heeft aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- en reiskosten van € 25,- aan klager. Voorts is verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
De beslissing van de raad is op tuchtrecht.nl gepubliceerd als ECLI:NL:TADRSGR:2019:94.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 Het beroepschrift met bijlagen van klaagster is op 7 juni 2019 door de griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft verder kennis genomen van:
- de stukken van de raad;
- het e-mailbericht van 24 juni 2019 van klager met bijgevoegd zijn brief van dezelfde datum inhoudende de intrekking van de klacht, omdat partijen tot een vergelijk zijn gekomen;
- de brief met bijlage van 25 juni 2019 van verweerder.
2.3 Bij e-mailbericht van 3 juli 2019 heeft het hof aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam, mr. P. Hanenberg, verzocht te laten weten of hij de klacht wenst voort te zetten om redenen van algemeen belang.
2.4 Bij brief van 23 juli 2019 heeft de deken het hof laten weten de klacht te willen voortzetten.
2.5 Bij e-mailbericht van 23 september 2019 heeft de gemachtigde van verweerder een reactie op het bericht van de deken gegeven.
2.6 Bij e-mailbericht van 12 december 2019 heeft de deken het hof alsnog laten weten af te zien van voortzetting van de klacht om redenen van algemeen belang.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft klager onheus bejegend, omdat hij heeft nagelaten te reageren op correspondentie van de zijde van klager over de toegezonden declaraties. In weerwil van de door klager aangedragen voorstellen om met verweerder tot een oplossing te komen voor het ontstane declaratiegeschil, heeft verweerder immers via een deurwaarder getracht de openstaande facturen te innen.
b) Verweerder heeft klager een onjuiste factuur gezonden, omdat de bureaukosten ten onrechte dubbel in rekening zijn gebracht.
4 BEOORDELING
4.1 Klager en verweerder zijn tot een vergelijk gekomen in de klachtzaak en hebben het hof bericht dat klager de klacht intrekt. De deken heeft aanvankelijk het hof laten weten de klacht te willen voortzetten maar is daar later, bij e-mailbericht van 12 december 2019 op teruggekomen.
4.2 Naar het oordeel van het hof zijn in deze zaak geen omstandigheden aanwezig die voortzetting als bedoeld in artikel 47a jo. 57 Advocatenwet vergen. Het hof zal de beslissing van de raad vernietigen en verstaan dat op de klacht niet behoeft te worden beslist.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- vernietigt de beslissing van 13 mei 2019 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder kenmerk 18-428/DH/RO;
- verstaat dat op de klacht niet hoeft te worden beslist.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. I.P.A. van Heijst en G. Creutzberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2020.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 10 januari 2020.