Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:9
Zaaknummer
190230
Inhoudsindicatie
Bekrachtiging van de beslissing van de raad, waarbij een schorsing is opgelegd ondanks blanco tuchtrechtelijk verleden. Verweerder is, als advocaat van de wederpartij, zijn bevoegdheden te buiten gegaan door zich schuldig te maken aan huisvredebreuk of medeplichtigheid daaraan, waarbij spullen ontvreemd zijn.
Uitspraak
BESLISSING
van 13 januari 2020
in de zaak 190230
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerder
tegen:
klager
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 12 augustus 2019, onder nummer 19-191/DH/DH, aan partijen toegezonden op 12 augustus 2019, waarbij de raad de klacht gegrond heeft verklaard, aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren heeft opgelegd en verweerder heeft veroordeeld in de proceskosten.
1.2 De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2019:180.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 Het beroepschrift van verweerder is op 22 augustus 2019 ter griffie van het hof ontvangen. Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- het verweerschrift van klager
- de pleitaantekeningen van klager.
2.2 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 4 november 2019, waar zijn verschenen klager en verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zijn bevoegdheden te buiten is gegaan, zich schuldig heeft gemaakt aan huisvredebreuk of medeplichtigheid daaraan en spullen uit het huis van klager heeft ontvreemd.
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Klager is in 2016 gescheiden van zijn toenmalige echtgenote. Zij werd in de echtscheidingsprocedure bijgestaan door verweerder.
4.2 Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoorde de door de man na de echtscheiding bewoonde voormalige echtelijke woning. In de echtscheidings-beschikking d.d. 27 mei 2016 is – voor zover van belang – overwogen dat partijen het erover eens zijn dat de voormalige echtelijke woning (hierna: de woning) op zo kort mogelijke termijn dient te worden verkocht.
4.3 Bij verzoekschrift van 1 december 2017 heeft verweerder namens zijn cliënte, de ex-echtgenote van klager – voor zover van belang – de rechtbank verzocht haar te machtigen de woning te gelde te maken en te bepalen dat die volmacht mede omvat haar bevoegdheid om met de in te schakelen makelaar de woning te betreden ten einde potentiele kopers die het pand willen bezichtigen rond te leiden, ook tegen de wil van de man.
4.4 Bij beschikking van 18 mei 2018 heeft de rechtbank Den Haag de ex-echtgenote van klager gemachtigd om de woning te gelde te maken. Daarbij heeft de rechtbank bepaald “dat die volmacht mede omvat de bevoegdheid van de vrouw om met de in te schakelen makelaar de woning te betreden ten einde potentiele kopers rond te leiden die het pand willen bezichtigen, ook tegen de wil van de man”.
4.5 Wetend dat klager op dat moment wegens vakantie in het buitenland verbleef, is verweerder op 7 augustus 2018, tussen 17.00 en 18.00 uur, tezamen met zijn cliënte, vier familieleden van haar, de verkopend makelaar en een door verweerder meegevraagde slotenmaker, naar de woning gegaan. Twee bekenden van klager pasten op dat moment in de woning op diens honden.
4.6 Verweerder heeft aangebeld. Toen de deur werd open gedaan door de oppas toonde verweerder hem, na zich als advocaat van zijn cliënte bekend gemaakt te hebben, de beschikking van 18 mei 2018. Daarop zijn alle aanwezigen de woning binnengegaan.
4.7 De makelaar heeft een ronde door het huis gemaakt om de woning op te nemen. De slotenmaker heeft op verzoek van de ex-echtgenote diverse kastjes opengebroken en sloten verwijderd. De familieleden van de ex-echtgenote hebben ondertussen verschillende spullen uit de woning en de kastjes meegenomen. Vervolgens heeft verweerder de woning verlaten. Na enige tijd arriveerde de door de oppas gealarmeerde politie. De politie heeft vastgesteld dat de machtiging ontoereikend was voor de aanwezigheid van de op dat moment in de woning aanwezige familieleden, dat er sprake was van een situatie van huisvredebreuk, en heeft allen - verweerder was intussen teruggekeerd bij de woning - gesommeerd de woning te verlaten, waaraan gevolg is gegeven.
4.8 Op 17 augustus 2018 is de woning andermaal bezocht door verweerder, tezamen met zijn cliënte, een fotograaf en de makelaar. Toen de deur op aanbellen niet werd opengedaan, heeft de makelaar een ladder tegen een openstaand raam gezet en is hij naar boven geklommen. De oppas bleek op bed te liggen en te slapen. Zij werd wakker en heeft alsnog toegang tot de woning verleend.
4.9 Op 1 september 2018 heeft klager aangifte gedaan van huisvredebreuk op 7 augustus 2018 door – onder andere – verweerder.
5 BEOORDELING
5.1 Nu deze zaak een klacht tegen de advocaat van de wederpartij betreft, geldt in de eerste plaats de maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Voorts dient de advocaat zich zodanig te gedragen, dat het vertrouwen in de advocatuur, noch zijn eigen beroepsuitoefening wordt geschaad.
5.2 De raad heeft geoordeeld dat verweerder, de aanwezige slotenmaker en de familieleden van de ex-echtgenote van klager aan de beschikking van de rechtbank van 18 mei 2018 niet de bevoegdheid konden ontlenen de woning zonder toestemming van klager te betreden. Dat de oppas verweerder, de ex-echtgenote en de anderen toestemming tot binnentreden heeft gegeven, disculpeert verweerder niet, aldus de raad. Naar het oordeel van de raad had het in de gegeven situatie bovendien op de weg van verweerder gelegen om in te grijpen toen de slotenmaker de sloten van de (kast)deuren opende en de familieleden van de ex-echtgenote van klager diverse spullen uit de woning meenamen.
5.3 Daarnaast heeft de raad geoordeeld dat ook de gebeurtenissen bij het betreden van de woning op 17 augustus 2018 de grenzen van hetgeen tuchtrechtelijk is toegestaan ver te buiten gingen.
5.4 Verweerder heeft hiertegen in zijn beroepschrift en ter zitting primair aangevoerd niet tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld. Omdat op 7 augustus 2018 de oppas toestemming tot het betreden van de woning verleende, is er formeel geen gebruik gemaakt van de in de beschikking van 18 mei 2018 opgenomen machtiging. Het stond verweerder als elke burger vrij aan te bellen en te vragen toegelaten te worden. De familieleden van de ex-echtgenote hadden van haar als (mede-)rechthebbende toestemming gekregen om binnen te treden, zodat ook dit rechtmatig was. Voorts voert verweerder aan dat de belangen van klager door het gebeuren op geen enkele wijze zijn geschaad en dat mede door de interventie van verweerder ieder der partijen zijn aandeel in de verdeling heeft gekregen. Ten aanzien van de gebeurtenissen op 17 augustus 2018 voert verweerder aan dat de makelaar slechts een openstaand raam wilde sluiten en vervolgens van de oppas toestemming kreeg tot binnentreden. Tenslotte voert verweerder aan dat hij – mede gelet op het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden – de door de raad opgelegde sanctie ‘financieel en tuchtrechtelijk’ te zwaar acht.
5.5 Het hof overweegt als volgt. Verweerder erkent dat de beschikking van 18 mei 2018 geen machtiging bevatte voor de opname van de woning, maar uitsluitend voor toegang door de ex-echtgenote met haar makelaar ten einde potentiële kopers rond te leiden die het pand wilden bezichtigen. Van die laatste situatie was, zo erkent ook verweerder, op 7 augustus 2018 geen sprake. Niettemin heeft verweerder, nadat was opengedaan door de oppas, zich geïdentificeerd als advocaat en een beschikking getoond en overhandigd waarvan hij zelf op dat moment wist dat deze in de gegeven situatie geen juridische relevantie had. Door de raad is dit gedrag ter zitting betiteld als "blufpoker", Verweerder acht in zijn beroepschrift "op goed geluk" een betere kwalificatie en meent dat het hem als elke burger vrij stond toestemming te vragen. Daarmee miskent verweerder echter dat hij, gebruik makend van de statuur van het beroep van advocaat, de – jonge – oppas juridisch op het verkeerde been heeft gezet ten aanzien van de rechtmatigheid van het binnentreden. Van een werkelijk vrijwillig geven van toestemming kon door het op een dergelijke wijze tonen van een juridisch irrelevante beschikking immers geen sprake meer zijn. Verweerder had zich dit dienen te realiseren. Dit handelen is des te ernstiger nu zich in het kielzog van verweerder een aantal familieleden van de ex-echtgenote bevond waarover verweerder geen zeggenschap had en waarvan hij naar zijn zeggen de intenties vooraf niet kende. Voorts had verweerder een slotenmaker besteld. Niet valt in te zien wat diens beoogde rol zou kunnen zijn, nu ook in de optiek van verweerder uitsluitend binnengetreden kon worden op basis van vrijwilligheid, hetgeen moeilijk te rijmen valt met verbrekingswerkzaamheden. De ernst hiervan wordt onderstreept door het feit dat de slotenmaker na het binnentreden kasten heeft opengebroken door de sloten te verwijderen waarna de familieleden van de ex-echtgenote diverse spullen uit de woning meenamen, waartegen verweerder zich, behoudens een enkele opmerking tegen zijn cliënte, niet heeft verzet. Al met al heeft verweerder met zijn handelwijze de grenzen van de hem als advocaat toekomende vrijheid bij de wijze van behartiging van de belangen van zijn cliënte ernstig overschreden.
5.6 Ten aanzien van het binnentreden op 17 augustus 2018 oordeelt het hof als volgt. Ook hiervoor geldt dat de beschikking geen ruimte bood tot het opnemen van de woning met een fotograaf en een makelaar. Verweerder heeft toegelaten dat de makelaar met een ladder een open raam op de eerste verdieping heeft bereikt en een daar slapende jonge vrouw heeft gewekt en toestemming heeft gevraagd om binnen te treden, hetgeen als zeer intimiderend ervaren kon worden. Het hof rekent verweerder het toelaten hiervan aan, temeer nu de politie hem tien dagen daarvóór erop had gewezen dat de beschikking slechts een beperkte strekking had.
5.7 Concluderend is het hof van oordeel dat verweerder met zijn handelen de grenzen van de hem toekomende vrijheid in ernstige mate heeft overschreden. Zeker nu verweerder ook in hoger beroep onvoldoende blijk ervan heeft gegeven de onjuistheid van zijn handelen in te zien, ziet het hof aanleiding tot het opleggen van dezelfde sanctie als de raad.
5.8 Nu ook door het hof een maatregel wordt opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:
a) € 50 reiskosten aan klager;
b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
c) € 750 kosten van de Staat.
5.5 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid Advocatenwet het bedrag van
€ 50 reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klager. Klager moet daarvoor tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk doorgeven aanverweerder.
5.6 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 750 binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.
5.7 Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 750 binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer NL05 INGB 0705 003981, t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 12 augustus 2019, onder nummer 19-191/DH/DH;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van
€ 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 750 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Aldus gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. T.H. Tanja-van den Broek, J. Italianer, A.R Sturhoofd en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2020.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 13 januari 2020.