Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:17
Zaaknummer
19-711
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij in een erfrechtkwestie. Verweerder heeft de grenzen van de hem toekomende vrijheid als advocaat niet overschreden. Klacht kennelijk ongegrond. De klachtonderdelen over de advocaat-cliënt-relatie en de door de wederpartij gemaakte proceskosten zijn kennelijk niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 januari 2020
in de zaak 19-711
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
klager
tezamen ook: klagers
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 10 oktober 2019 met kenmerk 2019 KNN067/911068, door de raad op diezelfde datum ontvangen, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klaagster is de dochter van mevrouw B.J. (hierna: de moeder) en de heer K.V. (hierna: de vader). De moeder en de vader waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Op 18 februari 2001 is de moeder overleden en op 10 september 2009 de vader.
1.2 Na het overlijden van de moeder is de ontbonden huwelijksgemeenschap niet verdeeld en ook haar nalatenschap niet.
1.3 Bij testament van 15 januari 2009 heeft de vader klaagster onterfd, de zus van klaagster tot zijn enig erfgenaam benoemd en zijn kleindochter – de dochter van klaagsters zus en de nicht van klaagster – tot executeur.
1.4 Klaagster is als legitimaris-niet erfgenaam schuldeiser van de nalatenschap van de vader geworden.
1.5 Tussen klaagster, haar zus en haar nicht zijn verschillende procedures gevoerd over de (verdeling van) de nalatenschappen van de moeder en de vader. Verweerder heeft de zus en de nicht van klaagster in deze procedures bijgestaan.
1.6 Bij vonnis van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 4 december 2013, hersteld op 7 april 2014, is de nalatenschap van de moeder en de vader verdeeld. Klaagster heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
1.7 Na vonniswijzing is door een notaris een concept notariële verdelingsakte (hierna: de notariële verdelingsakte) opgesteld waarin de door de rechtbank bepaalde verdeling van de nalatenschap wordt geformaliseerd.
1.8 Bij arrest van 24 juli 2018 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de nalatenschap grotendeels bekrachtigd.
1.9 Verweerder heeft klaagster namens zijn cliënten in kort geding gedagvaard bij de voorzieningenrechter te Zutphen voor de zitting van 11 april 2019. In dit kort geding hebben de cliënten van verweerder onder meer gevorderd klaagster te veroordelen mee te werken aan het passeren van de notariële verdelingsakte.
1.10 De voortgezette behandeling van het kort geding is aangehouden tot november 2019.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) door de zus en de nicht van klaagster bij te staan de advocateneed heeft geschonden; hij heeft ‘hun zaak aangeraden dan wel verdedigd die hij in gemoede niet gelove rechtvaardig te zijn’;
b) klaagster ten onrechte in kort geding heeft gedagvaard tegen de zitting van 11 april 2019 en in deze dagvaarding meerdere onwaarheden en smadelijke opmerkingen over klaagster heeft opgenomen;
c) zijn cliënten en klagers door zijn (proces-)houding op veel kosten gejaagd;
d) het bepaalde in de gedragsregels 7 en 8 niet heeft gerespecteerd.
2.2 De voorzitter zal de stellingen die klagers in het kader van hun klacht naar voren hebben gebracht hierna, waar nodig, bespreken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. In dat verband heeft verweerder – kort gezegd – betwist dat hij klachtwaardig heeft gehandeld en hij wijst er daarbij op dat hij de belangen van zijn cliënten, de zus en de nicht van klaagster, op juiste wijze heeft behartigd.
3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, bij de beoordeling van de klacht op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht gaat over het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij van klaagster. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënten te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat in het algemeen niet behoeft af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënten wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënten strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 Klachtonderdeel a) gaat over het feit dat verweerder de zus en de nicht van klaagster in de erfrechtelijke procedures heeft bijgestaan. Volgens klagers heeft hij daardoor de advocateneed geschonden.
4.3 De voorzitter stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in haar belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Klagers verwijten verweerder dat hij de zus en nicht van klaagster heeft bijgestaan in de erfrechtelijke procedures, waardoor hij volgens klaagster zijn advocateneed zou hebben geschonden. Naar het oordeel van de voorzitter hebben klagers hierbij geen eigen rechtstreeks belang, omdat het hier gaat om de zakelijke relatie tussen verweerder en de zus en nicht van klaagster. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.
Ad klachtonderdelen b) en d)
4.4 Klachtonderdelen b) en d) lenen zich naar het oordeel van de voorzitter voor gezamenlijke beoordeling.
4.5 Gedragsregels 7 en 8 (Gedragsregels 2018) houden – kort gezegd – in dat de advocaat zich niet onnodig grievend dient uit te laten en geen feitelijke informatie mag verstrekken waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is.
4.6 De voorzitter is van oordeel dat verweerder door het kort geding voor zijn cliënten aanhangig te maken de grenzen van de hem toekomende vrijheid als advocaat tuchtrechtelijk niet heeft overschreden. Verweerder is gehouden om als advocaat het belang van zijn cliënten voorop te stellen en hij heeft daarbij de vrijheid om, in overleg met zijn cliënten, te bepalen of en zo ja welke procedures hij namens zijn cliënten aanhangig maakt. Dat het bij het kort geding zou gaan om een poging tot oplichting is de voorzitter in het geheel niet gebleken. Daarnaast is het de voorzitter op grond van de dagvaarding in kort geding en de andere dossierstukken niet gebleken dat verweerder zich onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten en feitelijke informatie in zijn processtukken heeft vermeld waarvan hij weet dan wel had behoren te weten dat die onjuist is. Daarbij merkt de voorzitter op dat het inhoudelijke oordeel over de kwestie die in het kort geding is voorgelegd, is voorbehouden aan de voorzieningenrechter. Klachtonderdelen b) en d) zijn dan ook kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
4.7 Klachtonderdeel c) gaat over de kosten die klagers en verweerders cliënten hebben moeten maken en die volgens klagers het gevolg zijn van de proceshouding van verweerder.
4.8 Onder verwijzing naar overweging 4.3 is de voorzitter ook bij klachtonderdeel c) van oordeel dat klagers hierbij geen eigen rechtstreeks belang hebben voor zover het gaat over de kosten van de cliënten van verweerder. In zoverre zijn klagers niet-ontvankelijk in klachtonderdeel c).
4.9 Ten aanzien van de kosten die klagers hebben gemaakt, is de voorzitter van oordeel dat niet is gebleken dat klagers door toedoen van (de proceshouding van) verweerder op kosten zijn gejaagd. Verweerder kan dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van de volgens klagers door hen gemaakte kosten. De voorzitter zal klachtonderdeel c) daarom in zoverre kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter:
- verklaart klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdelen b) en d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel c) gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A.E. van Oost als griffier op 22 januari 2020.
griffier voorzitter