Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-01-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:10

Zaaknummer

19-071

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Tijdens een bespreking heeft verweerder het jasje dan wel de schouder van klager aangeraakt. Gelet op de omstandigheden waaronder deze gedraging heeft plaatsgevonden, het door verweerder getoonde inzicht in zijn gedrag en de door verweerder aangeboden excuses is deze gedraging naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk niet verwijtbaar. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 13 januari 2020

in de zaak 19-071

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

gemachtigde: mr. B.

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 11 juli 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 7 februari 2019 met kenmerk Z 675962 (18-0200) HH/sd, door de raad diezelfde dag ontvangen, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 oktober 2019 in aanwezigheid van klager, verweerder en de gemachtigde van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het van de deken ontvangen dossier, van de door klager op 9 oktober 2019 ingediende aanvullende stukken en van de namens verweerder bij brief van 13 oktober 2019 ingediende aanvullende stukken.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft mevrouw N. in 2017 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure en vanaf januari 2018 in een partneralimentatiekwestie.

2.3    Op 23 april 2018 heeft verweerder voor een zitting op 3 mei 2018 bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) een aantal producties, waaronder een behoefteberekening, in het geding gebracht.

2.4    Bij eindbeschikking van 12 juni 2018 heeft de rechtbank de namens mevrouw N. ingediende producties vermeld en het verzoek om verhoging van de partneralimentatie afgewezen, onder meer omdat er geen behoefteberekening is overlegd.

2.5    Verweerder heeft mevrouw N. op 14 juni 2018 van de eindbeschikking in kennis gesteld.

2.6    Op 24 juni 2018 heeft verweerder mevrouw N. telefonisch uitgenodigd voor een bespreking (hierna: de bespreking) op 6 juli 2018 op zijn kantoor om onder meer de eindbeschikking en de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep te bespreken.

2.7    Op 29 juni 2018 heeft mevrouw N. een kritische e-mail naar verweerder verstuurd.

2.8    Klager is als adviseur van mevrouw N. bij de bespreking met verweerder aanwezig geweest. Tijdens de bespreking heeft zich een incident tussen klager en verweerder voorgedaan, waarover beiden een verschillende lezing hebben.

2.9    Op 6 juli 2018 heeft klager een e-mail aan verweerder verstuurd waarin hij zijn klachten over verweerder toelicht. In reactie daarop heeft verweerder aan klager een e-mail verstuurd waarin verweerder zijn excuses aanbiedt voor het even vastpakken van het jasje van klager.

2.10    Op 11 juli 2018 heeft klager zijn klacht over verweerder bij de deken ingediend.

 

3   KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    klager, als adviseur van mevrouw N., op 6 juli 2018 met grof geweld heeft bejegend om hem de spreekkamer uit te smijten;

b)    in strijd heeft gehandeld met de kernwaarde betamelijkheid waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

3.2    De raad zal de stellingen die klager aan zijn klacht ten grondslag heeft gelegd, waar nodig, bij de beoordeling bespreken. 

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. De raad zal het verweer, waar relevant, bij de beoordeling van de klacht bespreken.

 

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.1    Klachtonderdelen a) en b) lenen zich naar het oordeel van de raad voor gezamenlijke beoordeling.

5.2    Uit de dossierstukken en de toelichting van klager ter zitting blijkt dat de gedragingen die klager verweerder verwijt en die zich volgens klager tijdens de bespreking op 6 juli 2018 hebben voorgedaan, bestaan uit het vastpakken van het jasje dan wel de schouder van klager, het schreeuwen tegen klager en het met grof geweld uit de spreekkamer smijten van klager.

5.3    De raad is op basis van de dossierstukken en de door klager en verweerder ter zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat van de door klager verweten gedragingen alleen ‘het vastpakken van het jasje dan wel de schouder van klager’ tijdens de bespreking op 6 juli 2018 vast is komen te staan. Hoewel verweerder, zoals hij zelf heeft toegegeven, het jasje dan wel de schouder van klager niet had moeten aanraken, is de raad van oordeel dat verweerder door deze gedraging niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarbij houdt de raad er rekening mee dat de bewuste gedraging heeft plaatsgevonden tijdens een gesprek waarin de sfeer, mede door de inhoud van de e-mail van 29 juni 2018 en klagers opstelling over het instellen van hoger beroep, gespannen was en dat verweerder klager voorafgaand aan de gedraging herhaaldelijk heeft gevraagd om de spreekkamer te verlaten. Ook neemt de raad in aanmerking dat verweerder inzicht in zijn gedrag heeft getoond en in ieder geval schriftelijk en ter zitting zijn excuses aan klager heeft aangeboden. De andere gedragingen waarvan klager verweerder een verwijt maakt – het schreeuwen en het met grof geweld uit de spreekkamer smijten van klager – kan de raad op basis van de dossierstukken en de verklaringen niet vaststellen, ook omdat de verklaringen van klager en verweerder elkaar op deze punten tegenspreken. Gelet op het vorenstaande zal de raad de klacht in beide onderdelen ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, F.E.J. Janzing, S.H.G. Swennen en H.H. Tan, leden en bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2020.

 

Griffier                                                                           Voorzitter