Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-01-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:15

Zaaknummer

19-504

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht van klager tegen verweerder en kantoorgenoot (19-505) over weigeren tot instellen van hoger beroep. Dominus litis. Op zorgvuldige wijze is door (het kantoor) van verweerder opgetreden jegens klager. Dat sprake is van ondeskundig handelen daarbij is de voorzitter niet gebleken. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 januari 2020

in de zaak 19-504

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 26 juli 2019 met kenmerk 2018 KNN189/769602, door de raad ontvangen op 26 juli 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft zich samen met zijn dochter, die zijn notarieel gevolmachtigde en daardoor ook de contactpersoon voor het kantoor van verweerder was en tevens optreedt als zijn gemachtigde in deze procedure, tot het kantoor van verweerder gewend met een verzoek om bijstand in een civiele zaak. Klager was gedagvaard om op 20 juni 2017 bij de kantonrechter te verschijnen. Op 23 juni 2017 heeft op het kantoor van verweerder een bespreking plaatsgevonden waarbij klager en zijn dochter aanwezig waren.

1.2    Een kantoorgenoot van verweerder, mr. O, heeft klager op 11 juli 2017 een opdrachtbevestiging gezonden. In die bevestiging is onder meer bepaald dat ook andere advocaten van het kantoor bij de behandeling van de zaak betrokken konden worden. Op diezelfde dag heeft mr. O verweerder zich als gemachtigde voor klager gesteld.

1.3    Namens klager is op 7 augustus 2017 een incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring ingediend.

1.4    De kantonrechter heeft op 19 september 2017 in het incident vonnis gewezen en de oproeping in vrijwaring van de verzekeringsmaatschappij toegestaan.

1.5    Op 26 juni 2018 heeft de kantonrechter vonnis gewezen en klager in de hoofdzaak veroordeeld tot betaling van een bedrag van EURO 2.255,63, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten. In de vrijwaringszaak is de verzekeringsmaatschappij veroordeeld tot betaling aan klager een bedrag van EURO 305,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.

1.6    Het vonnis d.d. 26 juni 2018 is op 28 juni 2018 door verweerder aan klager verzonden met een toelichting en met informatie over de appeltermijn. Daarbij heeft verweerder klager negatief geadviseerd over het instellen van hoger beroep.

1.7    Per e-mail van 23 juli 2018 aan verweerder en aan mr. H heeft de dochter namens klager verzocht om de zaken met de rechtbank te regelen, een schriftelijke reactie te willen ontvangen en anders daar werk van zullen maken.

1.8    In reactie hierop heeft de kantoorgenoot van verweerder, mr. O, per e-mail van 25 juli 2018 aan (de dochter van) klager laten weten geen hoger beroep te zullen instellen en dat kantoorstandpunt nader toegelicht.

1.9    De dochter van klager heeft de directie van het kantoor van verweerder bij fax van 11 september 2018 gewezen op de inmiddels ingediende klachten tegen verweerder en mr. O en gesommeerd om alsnog en tijdig hoger beroep namens klager in te stellen tegen het vonnis van 26 juni 2018.

1.10    Namens de directie van het advocatenkantoor van verweerder heeft mr. Van der M per e mail van 12 september 2018 de dochter van klager er uitdrukkelijk op gewezen dat zijn kantoor geen rechtsmiddel (hoger beroep) zal instellen tegen het bedoelde vonnis van klager, zoals haar ook al duidelijk was gemaakt door verweerder en mr. H., haar geadviseerd om tijdig een andere advocaat te zoeken en de opdracht als beëindigd te beschouwen.

1.11    Bij brief van 26 december 2018 heeft (de dochter van klager namens) klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder en over zijn kantoorgenoot mr. O.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    niet een voorafgaand advies heeft ingewonnen bij een specialistisch opgeleid persoon;

b)    geen hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van 26 juni 2018.

 

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

 

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.1    De klachtonderdelen betreffen de kwaliteit van de dienstverlening door verweerder en lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

4.2    Vooropgesteld wordt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Daarbij komt de advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. In het algemeen kan een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd zijn indien en voor zover de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.3    In het onderhavige geval is naar het oordeel van de voorzitter noch uit de stukken noch anderszins gebleken dat verweerder kennelijk onjuist is opgetreden en heeft geadviseerd, als gevolg waarvan de belangen van klager zijn geschaad of hadden kunnen worden geschaad. Evenmin is gebleken dat verweerder klager niet naar behoren heeft bijgestaan dan wel niet heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem als zorgvuldig handelend advocaat mocht worden verwacht. Integendeel, het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover behoort tot de professionele standaard en verweerder heeft daaraan voldaan. Een advocaat kan niet worden verplicht om ondanks een negatief procesadvies, hoger beroep in te stellen.

4.4    Voorts blijkt uit de zich in het dossier bevindende stukken naar het oordeel van de voorzitter niet dat klager gedurende de procedure advies van een deskundige noodzakelijk achtte, laat staan welk advies dat dan zou moeten zijn.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klachtonderdelen a) en b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in alle klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C. van der Sanden als griffier op 20 januari 2020.

 

griffier                                          voorzitter