Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:13
Zaaknummer
19-685
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Verweerster mocht haar cliënte adviseren over een burengeschil met klaagster zoals door haar gedaan. Over de inhoud en toonzetting van dat advies, waarvan klaagster heeft kennis genomen, kan alleen de cliënte van verweerster klagen. Dat verweerster met dat advies klaagster onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel, of dat sprake zou zijn geweest van het aansporen tot het plegen van een misdrijf door verweerster, is de voorzitter niet gebleken. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 januari 2020
in de zaak 19-685
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel van 3 oktober 2019 met kenmerk 51/19/065, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klaagster is betrokken in een conflict met haar buurvrouw, de cliënte van verweerster. Het conflict gaat over een coniferenhaag.
1.2 Op 14 augustus 2019 heeft verweerster aan haar cliënte een brief gestuurd en daarin een uitleg gegeven over de juridische situatie met klaagster en in dat kader onder meer geschreven:
“In artikel 5:62 Burgerlijk Wetboek staat dat een muur, schutting of heg slechts mandelig kan zijn als de grens van de erven er in de lengterichting onderdoor loopt. Het lijkt mij dus niet zo te zijn dat de kern van de coniferen zodanig loopt dat sprake kan zijn van een mandeligheid. Nu op grond van uw beschrijving de coniferen op uw grond staan/ niet mandelig is, mag u deze verwijderen. (…)Op basis van uw verhaal waarbij de coniferen op uw kant van de erfgrens staan is geen sprake van mandeligheid en kunt u de coniferen ook gewoon verwijderen en een nieuwe schutting plaatsen. Als u besluit dit te doen, kunt u zich afvragen welke sancties daar op staan als de buren het er niet mee eens zijn als u de coniferen verwijderd: mijn mening is dan “ weg is pech”. Als u zorgt voor een goede nieuwe erfafscheiding op uw kant van de erfgrens is dat ook geen probleem.
Ook zou ik adviseren de coniferen gewoon weg te halen, u hoeft de buren daarover ook niet te informeren. Geef het wellicht voor de zekerheid aan bij de wijkagent nu die al betrokken is en afweet van de situatie. Ik stel voor gewoon te starten met snoeien en uitgraven. Dat bespaart u een dure gang naar de Rechtbank. Mochten uw buren het er om welke reden dan ook niet mee eens zijn, dan zullen zij de gang naar de Rechtbank maar moeten maken.”
1.3 Deze brief is in het bezit van klaagster gekomen.
1.4 Bij webformulier van [naar de voorzitter begrijpt:] 16 augustus 2019, aangevuld bij e-mail van 19 augustus 2019 met twee bijlagen, heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
KLACHT
1.5 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
ten onrechte in haar brief van 14 augustus 2019 haar cliënte aan te sporen om een misdrijf te plegen door haar op te dragen om de mandelige heg met coniferen te verwijderen zonder toestemming van klaagster, zonder eerst een gedegen eigen onderzoek te doen naar de mede-eigendom van die heg van klaagster en een groot gedeelte van haar brief te kopiëren van internet, als gevolg waarvan klaagster onnodig op hoge kosten is en wordt gejaagd.
2 VERWEER
Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.
3 BEOORDELING
3.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel.
3.2 Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
3.3 De voorzitter zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
3.4 De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de haar, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Het stond verweerster vrij om af te gaan op hetgeen haar cliënte haar heeft verteld over de feitelijke situatie van de erfscheiding met de coniferenhaag met klaagster. Op basis daarvan heeft verweerster haar cliënte geadviseerd, en mocht haar zo ook als partijdig advocaat adviseren, in haar brief van 14 augustus 2019. In het midden kan blijven of die brief ook voor kennisname door klaagster was bedoeld, zoals klaagster heeft betoogd maar door verweerster is betwist. Vaststaat dat klaagster daarvan kennis heeft genomen. Het is echter niet aan klaagster om over de inhoud en toonzetting van het gewraakte advies aan de cliënte van verweerster te klagen; dat is aan de cliënte van verweerster. Het is immers uiteindelijk de keuze van die cliënte om op basis van het door verweerster gegeven advies al dan niet over te gaan tot het nemen van de voorgestelde maatregelen. Feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat verweerster met het advies aan haar cliënte de belangen van klaagster onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel, of dat sprake zou zijn geweest van het aansporen tot het plegen van een misdrijf door verweerster, zijn onvoldoende gesteld of gebleken.
3.5 Gelet op het voorgaande acht de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr.A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 20 januari 2020.
griffier voorzitter