Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-01-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:7

Zaaknummer

190238W

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek. Verzoekster heeft verweerders gewraakt nadat haar uitstelverzoek is afgewezen en aan haar wrakingsverzoek liggen feiten ten grondslag waarmee verzoekster al bijna vier maanden mee bekend was. De overige gronden betreffen geen handelen van verweerders. Afgewezen.

Uitspraak

BESLISSING                                   

van 8 januari 2020

in de zaak 190238W

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoekster

tegen:

mr. J.D. Streefkerk

mr. A.D. Kiers-Becking

mr. P.J.G. van den Boom

plaatsvervangend voorzitter en leden van het Hof van Discipline

verweerders

 

1    DE PROCEDURE

1.1    Bij beslissing van 12 augustus 2019 heeft de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad), onder nummer 18-925, aan partijen toegezonden op 12 augustus 2019, het verzet van klaagster (nu en hierna te noemen verzoekster) ongegrond verklaard.

1.2    Tegen deze beslissing van de raad is verzoekster op 10 september 2019 in hoger beroep gekomen bij het Hof van Discipline (verder: het hof).

1.3    Per brief van 16 september 2019 heeft de griffier de ontvangst van het beroepschrift aan verzoekster bevestigd en daarbij is onder meer het volgende opgemerkt:

“ [Naam verweerder hoofdzaak] zal in de gelegenheid worden gesteld uiterlijk binnen 6 weken een schriftelijke reactie op uw beroepschrift in te dienen. U ontvangt daarvan een afschrift. U ontvangt van mij bericht zodra de datum waarop de zaak ter zitting zal worden behandeld bekend is. Tijdens deze behandeling zal slechts de ontvankelijkheid van het hoger beroep worden behandeld. Indien het hof bepaalt dat u ontvankelijk bent in uw hoger beroep, zal voor de inhoudelijke behandeling een nieuwe zittingsdatum worden bepaald.”

1.4    Per brief van 7 november 2019 heeft [naam verweerder hoofdzaak], verweerder in de hoofdzaak gereageerd.

1.5    Per brief van 11 november 2019 heeft de griffier de reactie van verweerder in de hoofdzaak, aan verzoekster toegezonden.

1.6    Per brief van 27 november 2019 is verzoekster opgeroepen voor de zitting van 10 januari 2020 om 10.45 uur. Daarbij is onder meer het volgende opgemerkt:

“Ter zitting zal de ontvankelijkheid van het hoger beroep worden behandeld. (…)

Tijdens deze behandeling zal slechts de ontvankelijkheid van het hoger beroep worden behandeld. Indien het hof bepaalt dat [verzoekster] ontvankelijk is in haar hoger beroep, zal voor de inhoudelijke behandeling een nieuwe zittingsdatum worden bepaald.”

1.7    Per mail van 17 december 2019 heeft verzoekster de griffier het volgende bericht:

 

“Geachte griffier,

In opgemelde zaak is de behandeling bepaald op 10 januari 2020 om 10:45 uur.

In uw oproep laat u weten dat bij deze behandeling slechts de ontvankelijkheid van het hoger beroep zal worden behandeld.

In het appelrequest heb ik evenwel subsidiair aan de orde gesteld dat de beslissing van de Raad van Discipline Amsterdam van 12 augustus 2019 dient te worden herroepen nu deze berust op door de wederpartij [naam verweerder hoofdzaak] in de daaraan onderliggende procedure gepleegd bedrog (in de zin van art. 382 Rv.). Vandaar dat ik het van belang acht zelf op deze zitting persoonlijk aanwezig te zijn om een en ander nog nader te kunnen toelichten.

Door een dvan mijn kinderen als verjaardagscadeau aangeboden korte vakantie, ben ik helaas op 10 januari 2020 niet in staat om de behandeling bij te wonen en zie mij dan ook genoodzaakt daarvoor een nieuwe datum te vragen.

Overigens heeft [naam verweerder hoofdzaak] In zijn aan u op 7 november 2019 toegezonden verweerschrift laten weten niet voornemens te zijn om de behandeling bij te wonen.

In de hoop dat u mijn verzoek kunt inwilligen, laat ik u weten vooralsnog op de vrijdagen geen verhinderdagen te hebben staan.

Afschrift van mijn brief aan u zend ik aan [naam verweerder hoofdzaak].

Hoogachtend,

[Verzoekster]                                             

c.c [naam verweerder hoofdzaak]”    

1.8    Per mail van 18 december 2019 heeft de griffie verzoekster namens de voorzitter die deze zaak behandelt het volgende bericht:

“Hierbij bevestig ik u de ontvangst van uw e-mail d.d. 17 december jl.

Namens de behandelend voorzitter kan ik u meedelen dat de zittingsdatum 10 januari 2020 gehandhaafd blijft.

cc. [naam verweerder hoofdzaak]”

1.9    Op 4 januari 2020 heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend gericht tegen verweerders.

1.10    Verweerders hebben het hof laten weten niet te berusten in het wrakingsverzoek.

 

2    BEOORDELING

2.1     Het gaat in deze zaak in de kern om het volgende.

2.2    De datum waarop de hoofdzaak zal worden behandeld is bepaald op 10 januari 2020 om 10.45 uur. Daartoe is verzoekster bij brief van 27 november 2019 opgeroepen. Per e-mail van 17 december 2019 heeft verzoekster om uitstel verzocht welk verzoek de daaropvolgende dag is afgewezen.

2.3    De afwijzing van een uitstelverzoek is een procedurele beslissing waartegen geen rechtsmiddel openstaat. Voor zover verzoekster heeft beoogd met het wrakingsverzoek op te komen tegen de afwijzing van het uitstelverzoek kan een dergelijk verzoek niet slagen.

2.4    Verder heeft verzoekster aangevoerd dat gelet op het feit dat het hof heeft laten weten dat op de zitting van 10 januari 2020 alleen de ontvankelijkheid van het door verzoekster ingestelde hoger beroep zal worden behandeld, verweerders de indruk hebben gewekt dat zij aan de inhoudelijke behandeling van de klachten van verzoekster proberen te ontkomen, door het hoger beroep bij voorbaat niet ontvankelijk te verklaren.

2.5    Een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra een verzoeker bekend is geworden met feiten of omstandigheden die de reden vormen voor het wrakingsverzoek. In dit geval is verzoekster al bij brief van 16 september 2019 ervan op de hoogte gesteld dat tijdens de behandeling slechts de ontvankelijkheid van het hoger beroep zal worden behandeld. Door eerst per e-mail van 17 december 2019, dus ruim drie maanden later, een wrakingsverzoek op deze grond te doen, is zij te laat (artikel 56 lid 6 Advocatenwet in samenhang met artikel 513 lid Sv).

2.6     Alle overige gronden die verzoekster in haar wrakingsverzoek aanvoert, betreffen geen gedragingen van verweerders zodat hieraan voorbij kan worden gegaan. Enig handelen van verweerders dat in strijd zou zijn met art. 6 EVRM of art. 17 lid 1 Grondwet is niet gesteld of gebleken.

2.7     Het wrakingsverzoek van verzoekster gericht tegen verweerders zal daarom als kennelijk ongegrond worden afgewezen. Dit betekent dat de op 10 januari 2020 bepaalde zitting onverkort doorgang kan vinden.

2.8    Nu verzoekster het wrakingsverzoek heeft ingediend met de kennelijke bedoeling op deze wijze toch het door haar gewenste uitstel te verkrijgen (het verzoek is immers niet direct na de brief van 16 september 2019 ingediend, maar pas na afwijzing van het uitstelverzoek), is de wrakingskamer van oordeel dat verzoekster tracht het proces in haar zaak te verstoren door misbruik te maken van het recht op wraking. Het hof zal daarom – op grond van artikel 56 lid 6 Advocatenwet in samenhang met artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering – bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- wijst het wrakingsverzoek van 4 januari 2020 van verzoekster, gericht tegen verweerders af;

- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.

 

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. J. Blokland en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2020.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 8 januari 2020.