Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:2
Zaaknummer
190204
Inhoudsindicatie
Bekrachtiging beslissing raad betreffende de kwaliteit van de dienstverlening in een vreemdelingenzaak.
Uitspraak
BESLISSING
van 27 januari 2020
in de zaak 190204
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) van 24 juni 2019, onder nummer 19-234/DB/LI, op die datum aan partijen toegezonden, waarbij de raad de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond heeft verklaard, klachtonderdeel 3 gegrond heeft verklaard, aan verweerster de maatregel van waarschuwing heeft opgelegd en verweerster heeft veroordeeld in de proceskosten.
1.2 De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSHE:2019:102.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 Het beroepschrift van klager is op 24 juli 2019 ter griffie van het hof ontvangen. Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- het verweerschrift van verweerster;
- de e-mail van klager van 10 oktober 2019;
- de e-mail van klager van 13 oktober 2019.
2.2 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 2 december 2019, waar klager en verweerster zijn verschenen en hun standpunten hebben toegelicht.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. de kwaliteit van haar dienstverlening onvoldoende was. Zij heeft de Nederlandse overheid niet aansprakelijk gesteld, de procedure ex art. 64 Vreemdelingenwet ingetrokken en verzuimd belangrijke documenten aan de IND toe te sturen;
2. zij klager onvoldoende op de hoogte heeft gehouden van zijn zaak;
3. (…).
4 FEITEN
4.1 De door de raad vastgestelde feiten zijn niet betwist en vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. De raad heeft de feiten vastgesteld als volgt:
2.1 Klager heeft op 23 februari 2015 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel. De IND heeft voormelde aanvraag bij beschikking van 3 april 2015 afgewezen. De rechtbank heeft het door klager tegen deze beslissing ingestelde beroep op 9 november 2015 ongegrond verklaard.
2.2 Klager heeft nadien een volgende asielaanvraag bij het IND ingediend. Klager heeft zich op 17 november 2017 tot verweerster gewend met het verzoek de zaak van zijn voormalige advocaat over te nemen. Verweerster heeft bij brief van 17 november 2017 de opdracht bevestigd. Zij schreef onder meer het volgende: “(…) U heeft mij gevraagd u verder bij te staan in deze asielprocedure en verzocht het dossier over te nemen van mr (…). (...) U gaf voorts aan dat mr. (…) tevens een zogenoemde artikel 64 procedure voor u is gestart. Ik heb u daaromtrent medegedeeld dat een dergelijke procedure mogelijk enkel uitstel oplevert nu in zo’n procedure aangegeven wordt dat u niet terug kunt keren vanwege gezondheidsproblemen. Het betreft derhalve geen procedure waarmee u een definitief verblijfsrecht kunt krijgen. Nu deze procedure afzonderlijk behandeld wordt en dus niet gelijktijdig met de herhaalde asielaanvraag, spraken wij af dat ik die zaak niet zal overnemen van mr. (…).”
2.3 Klager verzocht verweerster per e-mails van 14 en 29 december 2017 hem over zijn zaak te informeren. Verweerster heeft klager per email van 8 januari 2018 bericht dat zij nog geen bericht van de IND had ontvangen wanneer het gehoor zou plaatsvinden.
2.4 Een andere advocaat die klager bijstond schreef klager bij brief van 11 januari 2018 onder meer het volgende :“Tijdens bovengenoemd onderhoud hebben wij de mogelijkheden besproken in uw procedure met betrekking tot art. 64 Vw. Uw belangen worden in deze procedure niet behartigd door uw nieuwe gemachtigde, omdat deze te kennen heeft gegeven dat zij uw belangen enkel met betrekking tot de nieuwe asielaanvraag zal behartigen. (…) Gelet hierop hebben we besproken dat ik de procedure met betrekking tot art. 64 Vw bij de rechtbank zal intrekken. Mijns inziens wordt u immers niet bedreigd met uitzetting in ieder geval tot het gehoor in uw nieuwe asielprocedure. Gelet op het bovenstaande heb ik inmiddels de procedure met betrekking tot art 64 Vw bij de rechtbank ingetrokken.(…)”. Deze andere advocaat van klager heeft vervolgens per telefax d.d. 12 januari 2018 het beroep in de artikel 64 Vw procedure ingetrokken.
2.5 Verweerster heeft per e-mail van 8 januari 2018 naar aanleiding van een verzoek om informatie van klager van 29 december 2017 aan hem bericht dat zij wederom contact met de IND had gezocht om te vragen of het gehoor ingepland kon worden. Haar was toegezegd teruggebeld te zullen worden. Bij brief van 16 januari 2018 heeft zij aan klager bericht dat het gehoor was gepland op 20 februari 2018. Zij nodigde klager uit voor een gesprek op 7 februari 2018 op haar kantoor om het gehoor voor te bereiden.
2.6 Verweerster heeft bij brief van 21 februari 2018 namens klager op- en/of aanmerkingen c.q. correcties en aanvullingen bij het rapport van gehoor aan de IND toegezonden. Op 22 februari 2018 is door de IND een voornemen om de aanvraag van klager niet-ontvankelijk te verklaren op grond van artikel 30a lid 1, aanhef en onder d Vreemdelingenwet (hierna: Vw), vanwege het feit dat klager geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag waren gelegd aan zijn opvolgende asielaanvraag, uitgebracht. Verweerster heeft bij brief van 23 februari 2018 een zienswijze op het voornemen van de IND d.d. 22 februari 2018 ingediend. Verweerster schreef per email van 23 februari 2018 aan klager het volgende :“Inmiddels heb ook ik het voornemen ontvangen en vandaag heb ik een zienswijze opgesteld en ingediend bij de IND. Deze treft u bijgaand als bijlage aan. Ik verwijs kortheidshalve naar de inhoud daarvan. U wordt geacht op 27 februari 2018 zich te melden bij het AC Zevenaar teneinde de beschikking in ontvangst te nemen. Ik adviseer u dan ook u om 8.00 uur te melden in het AC Zevenaar op 27 februari 2018. Zodra ik de beschikking binnen heb en deze zou negatief zijn, dan zal ik ervoor zorgen dat er tijdig beroep wordt ingesteld.”
2.7 De IND heeft bij beschikking van 26 februari 2018 de aanvraag van klager tot het verlenen van een verblijfsvergunning niet-ontvankelijk verklaard.
2.8 Klager heeft zich op 27 februari 2018 gemeld bij het AC Zevenaar en is toen op grond van artikel 59 lid 1 eerste aanhef en onder a Vw in vreemdelingenbewaring genomen. Verweerster heeft hiertegen namens klager beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij beslissing van 16 maart 2018 het beroep tegen de beslissing tot inbewaringstelling ongegrond verklaard.
2.9 Verweerster heeft op 2 maart 2018 bij de rechtbank beroep ingesteld tegen de beslissing van de IND van 26 februari 2018 en op 9 maart 2018 een aanvullend beroepschrift ingediend alsmede een aanvullend verzoek voorlopige voorzieningen om de IND te verbieden klager uit Nederland te verwijderen totdat op het door klager ingestelde beroep van 2 maart 2018 zou zijn beslist. De rechtbank heeft bij beschikking van 10 april 2018 het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van de IND van 26 februari 2018 geschorst totdat is beslist op het beroep.
2.10 In maart 2018 heeft mr. M de zaak van verweerster overgenomen. Zij heeft zich op 31 maart 2018 als gemachtigde van klager gesteld bij de rechtbank.
2.11 De bewaring van klager is op 7 mei 2018 opgeheven.
5 BEOORDELING
5.1 Het hof stelt voorop dat klachtonderdeel 3, dat door de raad gegrond is verklaard, in hoger beroep niet meer aan de orde is. Wat klager heeft aangevoerd over het ophalen van de beschikking en de telefonische (on)bereikbaarheid van verweerster op die dag, valt dan ook buiten het hoger beroep en wordt door het hof buiten beschouwing gelaten.
5.2 Voor het overige ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan die van de raad. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. In het bijzonder heeft klager niet concreet gemaakt welke documenten verweerster nog in de procedure had moeten inbrengen, naast de beëdigde verklaring van het document van het Turkse consulaat, die door verweerster wel aan de IND is overgelegd. Evenmin is in hoger beroep gebleken dat verweerster klager onvoldoende van het verloop van de zaak op de hoogte gehouden heeft of dat haar dienstverlening onvoldoende is geweest. Het hof verwerpt de grieven van verweerder en zal de beslissing van de raad bekrachtigen voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 24 juni 2019 met nummer 19-234/DB/LI, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. J.H. Brouwer en W.F. Boele, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2020.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 27 januari 2020.