Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-01-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2020:5

Zaaknummer

19-782/DB/LI

Inhoudsindicatie

Klacht heeft betrekking op beeindiging van samenwerkingsverband tussen advocaten. Betreft civiele kwestie. Raad is kennelijk onbevoegd, althans de klacht is kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 24 januari 2020

in de zaak 19-782/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

klager

over:

 

 

verweerder

 

 

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 15 november 2019 met kenmerk K19-064 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1     Klager en verweerder, beiden advocaat, zijn op 9 oktober 2009 een samenwerkingsovereenkomst aangegaan.

1.2     Klager en verweerder zijn in een geschil verwikkeld betreffende de (financiële) afwikkeling van de inmiddels beëindigde samenwerkingsovereenkomst. Klager heeft ter zake een civielrechtelijke procedure jegens verweerder aanhangig gemaakt.

1.3     Bij brief van 25 juni 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

 

2          KLACHT

2.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder het vertrouwen van klager heeft misbruikt.

Klager heeft ter toelichting op de klacht het volgende naar voren gebracht.

2.2       Verweerder heeft gedurende de samenwerking tussen partijen gewerkte uren bewust achtergehouden. Daarnaast heeft verweerder in faillissementszaken eerst zichzelf uitbetaald en daardoor bewust BV X voor de kosten laten opdraaien. Verweerder heeft mr. L , die in dienst was van beide partijen, ‘lege’ uren laten maken. Verweerder heeft er bewust voor gekozen zijn omzet te verhogen ten koste van het samenwerkingsverband.

 

3          VERWEER

Primair:

3.1     Tussen partijen is sprake van een –zakelijk- verschil van inzicht over de ontvlechting van de beëindigde samenwerkingsovereenkomst  tussen partijen. Tussen partijen is een civielrechtelijke procedure aanhangig. Toetsing door de tuchtrechter kan niet aan de orde zijn, te meer nu geen sprake is van misbruik van vertrouwen, zoals door klager ten onrechte wordt gesteld.

Subsidiair:

3.2     Er is geen sprake van bewust achterhouden van uren en/of omzet door verweerder noch van benadeling van het samenwerkingsverband.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4          BEOORDELING

4.1     De onderhavige klacht heeft betrekking op de (financiële) afwikkeling van de tussen partijen inmiddels beëindigde samenwerkingsovereenkomst. Partijen hebben hierover verschil van inzicht, welk geschil thans ter beoordeling aan de civiele rechter voorligt. De tuchtrechter komt geen bevoegdheid toe zich uit te laten over aan de civiele rechter ter beoordeling voorliggende civielrechtelijke kwesties.

4.2     Voor zover de raad wel bevoegd zou zijn, geldt dat d oor klager niet, althans onvoldoende, gemotiveerd is gesteld en voldoende is geconcretiseerd dat naast dit civielrechtelijk geschil er ook nog sprake is van tuchtrechtelijke verwijtbaar handelen. De raad is derhalve van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.

4.3     Op grond van het voorgaande zal de voorzitter met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet de raad kennelijk onbevoegd verklaren, althans de klacht kennelijk ongegrond verklaren..

 

 

 

 

BESLISSING

 

De voorzitter verklaart:

 

de raad, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk onbevoegd, althans de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander, voorzitter, met bijstand van mr.  I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier op 24 januari 2020

 

 

Griffier                                                                   Voorzitter