Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2020:22
Zaaknummer
19-850/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Nergens blijkt uit dat verweerster een dagvaarding heeft uitgebracht namens een cliënt met een valse identiteit en bevoegdheid, zich niet van de identiteit van haar cliënt heeft vergewist en/of voor haar cliënt een machtiging heeft geproduceerd.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 27 januari 2020
in de zaak 19-850/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 12 december 2019 met kenmerk 2019-972270, door de raad ontvangen op 16 december 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klaagster huurde een woning in Amsterdam (hierna: de woning). Beheers- en Beleggingsmaatschappij Randweg B.V. (hierna: Randweg) is eigenaresse van de woning. Randweg wordt vertegenwoordigd door de heer V jr. De heer V jr. is de zoon van de op 4 september 2016 overleden enig aandeelhouder van Randweg.
1.2 Bij brief van 8 maart 2017 heeft verweerster namens Randweg klaagster onder meer geschreven:
“Cliënte, Beheers- en Beleggingsmaatschappij Randweg B.V., heeft ons kantoor verzocht de behandeling van de zaak met betrekking tot de door u gehuurde woning (…) te Amsterdam van [mr. P] over te nemen.
Zoals u reeds is medegedeeld in de brief van [mr. P] van 16 november 2016, is uit onderzoek door het onderzoeksbureau PSG Perception Security Group B.V. komen vast te staan dat u sinds 2011 niet meer verblijft in de door u gehuurde ruimte (…) en dat u bovendien deze ruimte zonder toestemming van verhuurder, Beheers- en Beleggingsmaatschappij Randweg B.V., in gebruik heeft afgestaan aan uw dochter.
Uw handelwijze levert een ernstige en toerekenbare tekortkoming op die de ontbinding van de huurovereenkomst zonder meer rechtvaardigt. Cliënte biedt u – ter voorkoming van een juridische procedure en de daarmee gemoeide kosten – de mogelijkheid het gehuurde vrijwillig te ontruimen (…) uiterlijk op 31 maart 2017. (…) Indien ik niet uiterlijk 16 maart 2017 uw opzegging van de huurovereenkomst met ingang van 1 april 2017 heb ontvangen, alsmede uw bevestiging dat u vrijwillig het gehuurde uiterlijk op 31 maart 2017 heeft ontruimd (…) zal ik zonder verdere aankondiging overgaan tot het aanbrengen van de dagvaarding.”
1.3 Op 29 maart 2017 heeft verweerster namens Randweg klaagster doen dagvaarden voor de kantonrechter en ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning gevorderd, alsmede vergoeding van de door Randweg geleden schade als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van klaagster.
1.4 Bij tussenvonnis van 10 november 2017 heeft de kantonrechter geoordeeld dat Randweg voorshands voldoende heeft aangedragen op grond waarvan kan worden aangenomen dat klaagster niet haar hoofdverblijf heeft in de woning en dat het gebruik van de woning zonder toestemming aan haar dochter heeft afgestaan. Klaagster is in de gelegenheid gesteld tot het leveren van tegenbewijs. In het vonnis heeft de kantonrechter onder meer overwogen:
“9. Bij repliek heeft Randweg een volmacht overgelegd die ertoe strekt dat [de heer V jr] Randweg nu en in het verleden mag vertegenwoordigen. Voor zover het verweer van [klaagster] hierop is gericht wordt dit verworpen. Dat de volmacht is gedateerd op 22 juni 2017 doet hieraan niet af nu geen rechtsregel eraan in de weg staat om aan de volmacht terugwerkende kracht te geven.”
1.5 Bij vonnis van 23 maart 2018 heeft de kantonrechter geoordeeld dat klaagster erin is geslaagd het in het tussenvonnis genoemde bewijsvermoeden te ontkrachten en de vorderingen van Randweg afgewezen.
1.6 Bij brief van 2 juli 2019, aangevuld bij brief van 9 juli 2019, heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
1.7 Randweg heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter. Bij arrest van 10 september 2019 heeft het gerechtshof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van Randweg alsnog toegewezen. In het arrest heeft het hof onder meer overwogen:
“3.4 In eerste aanleg heeft [klaagster] betoogd dat Randweg niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard omdat [de heer V jr.] geen bestuurder van haar is en niet vaststaat dat de onderhavige procedure met instemming van Randweg wordt gevoerd. (…) De kantonrechter heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat de door Randweg bij conclusie van repliek overgelegde volmacht, die ertoe strekt dat [de heer V jr.] Randweg nu en in het verleden mag vertegenwoordigen, voldoende is om zulks aan te nemen en dat daaraan niet afdoet dat de volmacht op 22 juni 2017 is gedateerd, nu geen rechtsregel eraan in de weg staat dat aan de volmacht terugwerkende kracht wordt verleend. (…)
3.5 [Klaagster] ziet kennelijk over het hoofd dat de eisende partij in dit geval Randweg is, en niet [de heer V jr.] als gevolmachtigde van Randweg. Op verzoek van Randweg is immers de dagvaarding uitgebracht, waarbij in de aanhef is vermeld dat als gemachtigde in die procedure [verweerster] optreedt. Daaraan kleeft geen gebrek en een en ander biedt geen aanknopingspunt voor de stelling dat Randweg de procedure mogelijk niet heeft willen aanspannen.”
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij heeft gehandeld namens een cliënt met een valse identiteit en bevoegdheid, zich niet heeft vergewist van de identiteit van de cliënt voor aanvang van de procedure en een machtiging voor de cliënt heeft geproduceerd.
2.2 Volgens klaagster is de cliënt van verweerster de zoon van de eigenaar/verhuurder. Verweerster heeft om verschillende redenen sterk de indruk gewekt dat zij reeds bij aanvang op de hoogte was van de valselijk aangenomen identiteit van haar cliënt. De zaak is overgenomen van mr. P die op grond van haar persoonlijke relatie goed op de hoogte is van de juiste identiteit van de cliënt. Buitengewoon ongebruikelijk is dat verweerster niet heeft voldaan aan de vaststelling van de juiste identiteit en bevoegdheid van haar cliënt bij aanvang en daarmee niet aan haar vergewisplicht. Nadat klaagster de rechtbank erop had geattendeerd dat de cliënt van verweerster geen bestuurder was maar een vals aangenomen identiteit en bevoegdheid had, heeft verweerster zich niet teruggetrokken maar een machtiging geproduceerd. Verweerster heeft niet juist gehandeld en met haar handelwijze het risico aanvaard dat de rechtbank zou worden misleid, aldus klaagster.
3 VERWEER
3.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerster als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 De voorzitter overweegt allereerst dat klaagster uit gaat van de onjuiste veronderstelling dat de heer V jr. de cliënt van verweerster is. Zoals ook het gerechtshof in het arrest van 10 september 2019 in r.o. 3.5 (zie 1.7) heeft overwogen is Randweg de cliënte van verweerster en heeft verweerster namens Randweg de procedure jegens klaagster aanhangig gemaakt. Verweerster heeft onbetwist gesteld dat Randweg al sinds 2005 cliënte is bij haar kantoor.
4.3 De kantonrechter heeft in zijn tussenvonnis van 10 november 2017 (zie hiervoor, 1.4) geoordeeld dat de heer V jr. bevoegd is Randweg te vertegenwoordigen. Het hof heeft geoordeeld dat aan de door verweerster namens Randweg uitgebrachte dagvaarding geen gebrek kleeft en dat er geen aanknopingspunt is voor de stelling van klaagster dat Randweg de procedure mogelijk niet heeft willen aanspannen. De voorzitter ziet in hetgeen klaagster heeft aangevoerd geen aanleiding daar anders over te oordelen. Nergens blijkt aldus uit dat verweerster een dagvaarding heeft uitgebracht namens een cliënt met een valse identiteit en bevoegdheid, zich niet van de identiteit van haar cliënt heeft vergewist en/of voor haar cliënt een machtiging heeft geproduceerd. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 27 januari 2020.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 27 januari 2020 verzonden.