Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2020:21
Zaaknummer
19-847/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat in beide onderdelen kennelijk ongegrond. Voor zover verweerder in korte periode dat hij klaagster heeft bijgestaan (19 dagen) niets dan wel weinig in de zaak van klaagster heeft gedaan valt hem daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Verweerder kan niet zonder meer tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen dan wel nalaten van zijn kantoorgenoot. Dat verweerder het dossier niet heeft toegestuurd kan niet worden vastgesteld.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 27 januari 2020
in de zaak 19-847/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 12 december 2019 met kenmerk 2019-792263, door de raad ontvangen op 13 december 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken zoals deze in deze zaak aan de raad zijn voorgelegd, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klaagster is medio 2018 een procedure in de zin van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gestart. Een kantoorgenoot van verweerder, mr. H, heeft klaagster daarin bijgestaan.
1.2 Op 30 augustus 2018 heeft de griffier van het Gerechtshof Amsterdam een brief gestuurd aan mr. H, met onder meer de volgende inhoud:
“U heeft namens [klaagster] beklag gedaan over het niet vervolgen van een strafbaar feit door de officier van justitie. Dat beklag is geregistreerd onder het hierboven vermelde nummer.
Het gerechtshof heeft de bij deze brief gevoegde stukken ontvangen, te weten een ambtsbericht van de officier van justitie, een verslag van de advocaat-generaal en een proces-verbaal. In die stukken kunt u het advies van het Openbaar Ministerie lezen met betrekking tot de door het gerechtshof op het beklag te nemen beslissing.’
(...)
Gelet op het besloten karakter van de procedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering wijs ik u erop dat u gehouden bent de inhoud van deze stukken vertrouwelijk te behandelen en slechts in het kader van onderhavige procedure te gebruiken. Het is niet geoorloofd een afschrift van de stukken aan uw cliënt of aan derden te verstrekken.”
1.3 Op 9 november 2018 heeft mr. H een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:
“After years of working as a lawyer, and having assisted you with pleasure in your case, I am going to start with a new challenge from 12 November onwards. (…)
Your current case will be further handled by [verweerder]. If I do not hear anything from you about this I will assume that you have no objection.”
1.4 Tussen 20 en 28 november 2018 heeft er een aantal keer telefonisch contact plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder. Eind november 2018 heeft verweerder de zaak neergelegd.
1.5 Op 29 november 2018 heeft klaagster een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:
“I went to Juridisch Loket to request for an advocate who would like to continue with my Article 12 case. The staff from Juridisch Loket told me that they were unable to help me without looking at the file. They can only help me when I bring my file there.
In a scenario like this I would like to request you to send me the file either by email as an attachment or by post as soon as possible.”
1.6 Op 29 november 2018, later op de dag, heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:
“I will ask my secretary to sent It to you”
1.7 Op 6 december 2018 heeft klaagster een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:
“I have not received the file you pomised to send to me. on 29th of November. Can you please send it to me as soon as possible? It’s a very important matter.”
1.8 Op 6 december 2018, later op de dag, heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:
“My secretary and my colleague (...), explained exactly the reason for this.
Again we have to wait at the judge chairman of the Court of Appeal, which documents you can or can not receive.
As soon we have an instruction from the Court of Appeal, we will sent you a copy of your file.
If you do not agree with this, you can file a complain at the Court of Appeal”
1.9 Bij e-mail van 9 januari 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) niets dan wel weinig in de zaak van klaagster heeft gedaan;
b) het dossier niet heeft toegestuurd ondanks dat klaagster hier meermaals om heeft gevraagd.
3 VERWEER
3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.
4 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
4.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij niets dan wel weinig in de zaak van klaagster heeft gedaan.
4.2 Verweerder voert aan dat zijn kantoorgenoot, mr. H, klaagster tot november 2018 heeft bijgestaan. Verweerder was in die periode als patroon van mr. H bij een aantal telefoongesprekken aanwezig. Nadat mr. H het kantoor had verlaten heeft verweerder de zaak van mr. H overgenomen. Tijdens een telefoongesprek op 20 november 2018 uitte klaagster haar ongenoegen over mr. H. Daarna volgden nog een aantal buitengewoon onbetamelijke telefoongesprekken tussen klaagster en verweerder, met als gevolg dat verweerder op 28 november heeft besloten de zaak neer te leggen, aldus steeds verweerder.
4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder de zaak van klaagster op 9 november 2018 van mr. H heeft overgenomen en op 28 november 2018 heeft neergelegd. Voor zover verweerder in die korte periode niets dan wel weinig in de zaak van klaagster heeft gedaan valt hem daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Verweerder kan niet zonder meer tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen dan wel nalaten van zijn kantoorgenoot mr. H. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
4.4 Klaagster verwijt verweerder dat hij het dossier niet heeft toegestuurd ondanks dat klaagster hier meermaals om heeft gevraagd.
4.5 Verweerder betwist dit. Verweerder stelt dat hij op 29 november 2018 een e-mail van klaagster ontving met het verzoek om het dossier toe te zenden, hetgeen diezelfde dag (grotendeels) is gedaan. Bij een artikel 12 Sv-procedure mogen niet alle stukken uit het dossier aan de cliënt gestuurd worden, het Openbaar Ministerie bepaalt dit. Op verzoek van de deken is het dossier nogmaals toegestuurd. Overigens bevindt zich niet meer in het dossier dan hetgeen reeds aan klaagster en de deken gestuurd is, aldus steeds verweerder.
4.6 De voorzitter overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerder kan niet worden vastgesteld dat verweerder het dossier niet heeft toegestuurd. Voor zover verweerder een deel van het dossier heeft achtergehouden, ingevolge de brief van 30 augustus 2018 van de griffier van het Gerechtshof Amsterdam (zie hiervoor onder randnummer 1.2), valt hem daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.
4.7 Concluderend zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
De klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 27 januari 2020.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 27 januari 2020 verzonden.