Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-01-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:23

Zaaknummer

19-334

Inhoudsindicatie

Klager verwijt dat hij verweerder zonder enig begin van bewijs klager aansprakelijk heeft gesteld voor het faillissement van de B.V. van de heren D. en de daaruit voor hen voortvloeiende schade. Verweerder heeft volgens klager onbetamelijk gehandeld door klager te achtervolgen met een procedure terwijl bewijs ontbrak. Naar het oordeel van de raad heeft klager geen feiten aangedragen waaruit blijkt dat verweerder in de door hem aangespannen procedure tegen klager stellingen heeft aangedragen waarvan hij wist of moest weten dat deze onjuist waren. Of verweerder al dan niet voldoende bewijs had voor de door hem ten behoeve van zijn cliënten aangedragen stellingen in de procedure is ter beoordeling van de civiele rechter. Dat valt buiten de reikwijdte van het tuchtrecht. Klager verwijt verweerder voorts dat hij niet doelmatig heeft gehandeld omdat er geen enkele reden was een procedure op te starten. Daarbij heeft verweerder niet in het oog gehouden dat dit aanzienlijke kosten voor klager meebracht. De raad is van oordeel dat het verweerder vrij stond om namens zijn cliënten een procedure wegens wanprestatie tegen klager aan te spannen. Daardoor zijn de belangen van klager niet nodeloos en op ontoelaatbare wijze geschaad. Het feit dat verweerders cliënten in het ongelijk zijn gesteld doet daar niet aan af. Niet gebleken is dat er sprake is geweest van meer dan de normale kosten die verbonden zijn aan het voeren van een procedure, laat staan van onnodige kosten. De klachten zijn ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 januari 2020

in de zaak 19-334

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 8 oktober 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 27 mei 2019 met kenmerk 2018 KNN 136/708727, door de raad ontvangen op 27 mei 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 november 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Vanaf aanvang 2013 heeft klager de heren P.D. en K.D. [hierna: de heren D.] rechtsbijstand verleend in verband met de financiële problemen van hun B.V. Deze B.V. is op 4 maart 2014 failliet verklaard. De curator heeft de heren D. op grond van onrechtmatig handelen aangesproken en schadevergoeding gevorderd. Die vordering is geschikt voor een bedrag van € 60.000.

2.3    Vervolgens hebben de heren D. zich tot verweerder gewend. Die heeft klager namens de heren D. gedagvaard voor de rechtbank Overijssel op grond van tekortschieten dan wel onrechtmatig handelen en een schadevergoeding gevorderd van € 60.000. Op 21 februari 2018 is een tussenvonnis gewezen. Daarbij is onder meer een comparitie van partijen gelast . Die heeft op 17 mei 2018 plaats gevonden. De vorderingen van verweerders cliënten zijn bij vonnis van 22 augustus 2018 afgewezen. Vervolgens is het geschil geschikt voor een bedrag van € 10.000 minus proceskosten.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder zonder enig begin van bewijs klager aansprakelijk heeft gesteld voor het faillissement van de B.V. van de heren D. en de daaruit voor hen voortvloeiende schade. Hij heeft de beweringen van de heren D. niet onderzocht. Daarmee heeft hij de belangen van klager nodeloos en aanzienlijk geschaad. Hij heeft onbetamelijk gehandeld door klager te achtervolgen met een procedure terwijl bewijs ontbrak.

b)    Verweerder heeft gehandeld in strijd met Gedragsregel 6. Hij heeft niet doelmatig gehandeld omdat er geen enkele reden was een procedure op te starten. Daarbij heeft verweerder niet in het oog gehouden dat dit aanzienlijke kosten voor klager meebracht.

 

4    VERWEER

4.1    Het verweer zal voor zover relevant voor de beoordeling aldaar worden opgenomen.

 

5    BEOORDELING

5.1    Klager verwijt verweerder dat hij zich als advocaat van zijn wederpartij, de heren D., onbetamelijk jegens hem heeft gedragen.

5.2    Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dat de advocaat een grote vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de tegenpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad. Ook wordt die vrijheid begrensd in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De advocaat mag echter afgaan op plausibele informatie van zijn cliënt en behoeft is hij slechts in uitzonderingsgevallen gehouden deze te verifiëren.

Ad klachtonderdeel a)

5.3    Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij ten onrechte is afgegaan op de beweringen van zijn cliënten, de heren D., met betrekking tot de advisering door klager voorafgaand aan het faillissement van de B.V. van de heren D. Voor zover nodig en mogelijk heeft hij de mededelingen van zijn cliënten onderzocht. Klager heeft geen feiten aangedragen waaruit blijkt dat verweerder in de door hem aangespannen procedure bij de rechtbank Overijssel tegen klager stellingen heeft aangedragen waarvan hij wist of moest weten dat deze onjuist waren. Of verweerder al dan niet voldoende bewijs had voor de door hem ten behoeve van zijn cliënten aangedragen stellingen in de procedure is ter beoordeling van de civiele rechter. Het valt buiten de reikwijdte van het tuchtrecht. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4    Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond. De raad is van oordeel dat het verweerder vrij stond om namens zijn cliënten een procedure wegens wanprestatie tegen klager aan te spannen. Daardoor zijn de belangen van klager niet nodeloos en op ontoelaatbare wijze geschaad. Het feit dat verweerders cliënten in het ongelijk zijn gesteld doet daar niet aan af. Er is uitvoerig geprocedeerd. De rechtbank heeft na het wijzen van een tussenvonnis en het houden van een comparitie eindvonnis gewezen. Daaruit mag worden afgeleid dat de vorderingen van verweerder niet zondermeer zijn afgewezen en hij voor zijn cliënten een pleitbaar standpunt heeft ingenomen. Dat klager kosten heeft moeten maken in verband met de procedure heeft klager niet verder onderbouwd. Niet gebleken is dat er sprake is geweest van meer dan de normale kosten die verbonden zijn aan het voeren van een procedure, laat staan van onnodige kosten.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. M.L.C.M van Kalmthout, N.H.M. Poort, P. Rijnsburger en H. Voors, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2020.

 

Griffier                                                                           Voorzitter