Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-01-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:21

Zaaknummer

19-130

Inhoudsindicatie

Gedragsregel 15 houdt in dat de kernwaarden vertrouwelijkheid en partijdigheid de regel dicteren dat een advocatenkantoor niet tegen eigen (ex-)cliënten optreedt, tenzij partijen, goed geïnformeerd, met een afwijking van die regel instemmen of de advocaat voldoet aan de voorwaarden die artikel 15 lid 3, a-c stelt. In deze zaak was dat niet het geval. De belangen die verweerder behartigde betroffen dezelfde zaak waarin hij en zijn kantoorgenoot klager hadden bijgestaan. Bovendien beschikte verweerder over vertrouwelijke en zaaks gebonden informatie doordat hij diverse besprekingen had met klager en hem een verklaring liet opstellen over de gang van zaken in de desbetreffende kwestie. Deze verklaring heeft verweerder later tegen klager gebruikt. Klager heeft aan verweerder duidelijk gemaakt dat hij zeer verbaasd was over het optreden van verweerder gezien zijn jarenlange relatie met het kantoor van verweerder.

Inhoudsindicatie

De raad oordeelde dat verweerder een ernstig tuchtrechtelijk vergrijp heeft begaan door de kernwaarden vertrouwelijkheid en partijdigheid te schenden. Daarbij heeft verweerder al eerder tuchtrechtelijk is berispingen gekregen. Bovendien heeft verweerder er geen blijk van gegeven inzicht te hebben in het onjuiste van zijn handelwijze. Daarom legde de raad verweerder de maatregel op van een onvoorwaardelijke schorsing van 10 weken en een voorwaardelijke schorsing van 10 weken.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 januari 2020

in de zaak 19-130

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 12 november 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 5 maart 2019 met kenmerk 2018 KNN157/723792, door de raad ontvangen op 5 maart 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 november 2019 in aanwezigheid van klager, vergezeld van mr. N., en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager is makelaar en heeft de verkoop begeleid van het landbouwbedrijf van B. Tussen klager en B. is een bemiddelingsovereenkomst gesloten waarin een courtagepercentage is vastgelegd.

2.3    Het bedrijf leek verkocht aan W. doch deze betwistte dat er een perfecte koopovereenkomst tot stand was gekomen. In een kort geding werd W. hierin in het gelijk gesteld.

2.4    Vervolgens werd het bedrijf -voor een lager bedrag- aan een derde verkocht. Voor deze verkoop én de verkoop aan W. heeft klager aan B. courtage in rekening gebracht. Daarover won klager advies in van een kantoorgenoot van klager, mr. W. De courtage voor de verkoop aan W. heeft B. onder voorwaarden voldaan.

2.5    Verweerder heeft namens B. klager bij brief van 10 juli 2018 aansprakelijk gesteld voor de schade die deze zal blijken te hebben geleden indien hij in de bodemprocedure tegen W. niet in het gelijk wordt gesteld. Daarbij wordt ook de betaalde courtage betrokken.

2.6    Klager is een jarenlange relatie van het kantoor van verweerder.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder in strijd met artikel 15 lid 1, b tegen klager optreedt. Klager is al jarenlang cliënt van het kantoor van verweerder. In de kwestie van de verkoop van het bedrijf van B. waarbij klager als makelaar optrad, heeft klager advies gekregen van mr. W., een kantoorgenoot van verweerder. Ook heeft klager diverse besprekingen met verweerder gehad over de verkoop aan W. Klager heeft na overleg met verweerder op 7 november 2017 een verklaring over de gang van zaken rond de verkoop aan W. opgesteld. Deze verklaring wordt nu tegen hem gebruikt.

 

4    VERWEER

4.1    Volgens verweerder was het hem toegestaan af te wijken van de regel van artikel 15 lid1 sub b) van de Gedragsregels die een advocaat verbiedt op te treden tegen een cliënt of voormalig cliënt. Hij heeft voldaan aan alle drie voorwaarden die artikel 15 lid 3, a-c van de Gedragsregels geeft om te mogen afwijken van de regel van lid 1 sub b).

4.2    Wat de onder a) genoemde voorwaarde betreft stelt verweerder dat de zaak van de aansprakelijkstelling van klager een andere zaak is dan de zaak waarin klager zijn kantoorgenoot mr. W. heeft geconsulteerd.

4.3    Er is binnen het kantoor van verweerder geen vertrouwelijke informatie beschikbaar in het kader van de courtage-afspraken waarin mr. W. door klager werd geconsulteerd en die voor de aansprakelijkstelling van belang zou kunnen zijn. Er dus voldaan aan de voorwaarde sub b) van genoemde artikel(lid).

4.4    Ook is voldaan aan de voorwaarde sub c) omdat niet is gebleken van redelijke bezwaren van klager tegen het optreden van verweerder.

 

5    BEOORDELING

5.1    In de toelichting op Gedragsregel 15 is opgenomen dat de kernwaarden vertrouwelijkheid en partijdigheid de regel dicteren dat een advocatenkantoor niet tegen eigen (ex-)cliënten optreedt, tenzij partijen, goed geïnformeerd, met een afwijking van die regel instemmen.

5.2    Vast staat dat klager jarenlang een cliënt van het kantoor van verweerder was en nog is. Klager meldde ter zitting dat er nog steeds een zaak door het kantoor voor hem wordt behandeld. Uit voormelde toelichting op Gedragsregel 15 kan men opmaken dat onder optreden voor/tegen een cliënt ook wordt begrepen het geven van advies. Het advies van de kantoorgenoot van verweerder, mr. W. dient dan ook te worden begrepen als optreden vóór klager. Op grond van artikel 15 lid 1 sub b) is het verweerder daarom niet toegestaan tégen klager op te treden.

5.3    Om wel tegen klager te kunnen optreden dient verweerder te voldoen aan de voorwaarden van artikel 15 lid 3, a-c.

5.4    Artikel 15 lid 3 sub a) houdt kort samengevat in dat de belangen die de advocaat behartigt niet dezelfde zaak betreffen waarin de voormalige of bestaande cliënt wordt of werd bijgestaan, daar geen verband mee houden en een toekomstig verband niet aannemelijk is.

5.5    Klagers klacht ziet op de zaak waarin verweerder optreedt voor B. in een geschil met W. over de verkoop door bemiddeling van klager van het bedrijf van B. Ten behoeve van die procedure heeft klager in overleg met verweerder een verklaring opgesteld. Het is mogelijk dat verweerder klager in deze procedure als getuige zal laten horen. De werkzaamheden van verweerders kantoorgenoot mr. W. betreffen de courtage-afspraken over onder meer de verkoop door B. aan W. Verweerder heeft klager namens B. met de brief van 10 juli 2018 aansprakelijk gesteld voor de schade die B. zal lijden als diens vorderingen op W. ook in hoger beroep worden afgewezen.

5.6    Het staat naar het oordeel van de Raad buiten kijf dat de zaken die verweerder behartigt voor verkoper B. en de aansprakelijkstelling van klager namens B. verband met elkaar houden. Dat geldt ook voor de (advies-)werkzaamheden van verweerders kantoorgenoot mr. W. over de courtage-afspraken. Deze zaken houden nauw verband met elkaar. Daarmee heeft verweerder niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 15 lid 3 sub a). Hij treedt tegen klager op in een kwestie die nauw verband houdt met de zaak voor B. Omdat aan elk van de voorwaarden van artikel 15 lid 3 moet zijn voldaan, kan verweerder zich niet op de uitzondering op artikel 15 lid 1 beroepen. Door tegen klager, die zijn cliënt (of van zijn kantoor(-genoten)) was en is, op te treden heeft hij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

5.7    De klacht is gegrond.

5.8    De raad is van oordeel dat ook niet is voldaan aan de voorwaarden sub b) en c).

5.9    De voorwaarde sub b) betreft het al dan niet beschikken over vertrouwelijke informatie afkomstig van de cliënt dan wel zaaksgebonden informatie dan wel informatie die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de zaak tegen klager. Verweerder beschikte over vertrouwelijke en zaaksgebonden informatie doordat hij te behoeve van de procedure ten W. diverse besprekingen had met klager en hem een verklaring liet opstellen over de gang van zaken bij die verkooptransactie. Deze verklaring wordt nu in de brief van 10 juli 2018 tegen klager gebruikt.

5.10    Ook is niet voldaan aan de voorwaarde sub c). Zoals verweerder zelf vermeldt heeft klager tijdens het telefoongesprek over de aansprakelijkstelling duidelijk gemaakt dat hij die aansprakelijkstelling uitermate vervelend vond. Ter zitting heeft klager ook onbetwist gesteld dat hij zeer verbaasd was over het optreden van verweerder gezien de jarenlange relatie met het kantoor van verweerder.

5.11    De raad oordeelt dat verweerder aan geen van de voorwaarden van artikel 15 lid 3 a-c heeft voldaan en dat verweerder niet tegen klager mocht en mag optreden.

 

6    MAATREGEL

6.1    De raad is van oordeel dat verweerder een ernstig tuchtrechtelijk vergrijp heeft begaan door de kernwaarden vertrouwelijkheid en partijdigheid te schenden. Daar komt bij dat verweerder al eerder tuchtrechtelijk is berispt. Bovendien heeft verweerder er geen blijk van gegeven inzicht te hebben in het onjuiste van zijn handelwijze. Daarom legt de raad verweerder de maatregel op van een onvoorwaardelijke schorsing van 10 weken en een voorwaardelijke schorsing van 10 weken.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van

€ 50,00 aan hem te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)    € 25,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klager,

b)    € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)    € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.

7.3    Verweerder dient het bedrag van € 25,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerder.

7.4    Verweerder dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 19-130.

7.5    Verweerder dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 19-130.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van een schorsing in de uitoefening van de praktijk op voor de duur van 20 weken waarvan 10 weken voorwaardelijk;

-    bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-    de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-    verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

-    de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

-    bepaalt dat het voorwaardelijk deel van deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;

-    stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,00 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.5;

-    bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar .

 

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. M.L.C.M van Kalmthout, N.H.M. Poort, P. Rijnsburger en H. Voors, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2020.

 

Griffier                                                                           Voorzitter