Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-01-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:29

Zaaknummer

19-666

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Verweerster heeft jegens klager zorgvuldig gehandeld door hem herhaaldelijk en helder uit te leggen waarom zij, anders dan klager, op dat moment geen procedure namens hem wilde starten en in zijn belang verdere onderzoeken van een derde wilde afwachten. Als klager zich niet tot een andere advocaat had gewend, had verweerster zich moeten onttrekken zoals door haar aangekondigd. Advies van verweerster om een tolk in te schakelen was in de gegeven omstandigheden een zorgvuldig advies. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 januari 2020

in de zaak 19-666

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel van 26 september 2019 met kenmerk 51/19/047, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster staat klager bij in een zaak tegen vervoersbedrijf HTM in verband met de weigering door HTM om klager, als gebruiker van een elektrische rolstoel, als passagier toe te laten in haar bussen.

1.2    Bij brief van 15 oktober 2018 heeft verweerster HTM aansprakelijk gesteld wegens onrechtmatig handelen jegens klager door hem toegang tot haar stadsbussen te weigeren en aanspraak gemaakt op geleden en nog te lijden schade.

1.3    Naar aanleiding van de suggestie van HTM heeft verweerster contact gezocht met Stichting Voorall die zich inzet om voor alle rolstoelgebruikers te bewerkstelligen dat een passende oplossing voor hen wordt gevonden voor het busvervoer. Om een wijziging in het beleid van HTM voor elkaar te krijgen, heeft de stichting contacten met de gemeente, het OM en de regering. Deze Stichting Voorall doet tevens onderzoek naar de juistheid van het standpunt van HTM dat het uit oogpunt van veiligheid is dat elektrische rolstoelgebruikers worden geweigerd in haar bussen.

1.4    Per e-mail van 25 februari 2019 heeft verweerster  aan klager de door haar op 22 februari 2019 ontvangen e-mail van haar contactpersoon bij Stichting Voorall doorgestuurd. In die e-mail stond dat het weigeren van e-rolstoelers door HTM nog steeds volop hun aandacht had, er binnenkort een bijeenkomst zou zijn om aangifte voor te bereiden, en verweerster daarna over hun vervolgstappen geïnformeerd zou worden. Naar aanleiding hiervan heeft verweerster aan klager laten weten dat het een kwestie van wachten is op de vervolgstappen van de Stichting Voorall. Klager heeft daarna herhaaldelijk aangegeven ongeduldig te worden en niet langer te willen wachten.

1.5    In haar e-mail van 6 mei 2019 om 14:22 uur heeft verweerster klager opnieuw voorgesteld om geduld te betrachten gezien de positieve ontwikkelingen van het onderzoek door de Stichting Voorall, klager geadviseerd om daaraan zijn medewerking te geven en heeft zij klager laten weten dat het starten van een procedure, zoals door klager verzocht, nog niet in zijn belang is en dus om de situatie voorlopig aan te zien. En voorts:

“Ik adviseer u, mocht u vragen hebben over de mail en onderstaand van [de contactpersoon van Stichting Voorall], eerst contact op te nemen met mevrouw [A] van Art.1 en haar deze mailberichten voor te leggen en haar reactie te vragen. Wellicht dat zij hier dan ook nog even telefonisch contact met mij over kan opnemen? Het is in het verleden ook wel gebleken dat de communicatie via haar eventuele bij uw bestaande misverstanden en mogelijke onvrede wegneemt. Mede daarom lijkt het me ook in uw belang om onderhavige e-mailberichten aan haar voor te leggen.”

1.6    In reactie hierop heeft klager per e-mail van 6 mei 2019 om 14:47 uur het volgende aan verweerster geschreven:

“Alstublieft voor de lsst keer verzoek ik mij zaak te starten aan de Rechtbank. Ik ben gediscrimineerd hier in Nederland! En niet de heer [naam], ik gediscrimineerd Door de HTM. En die is bekend door een gelijk zaak bij het College voor de Rechten van de Mens mensen, met kort de HTM mag mij niet te weigerd vanweg veiligheid.

Nu en zolang wat en waarom u wachten? Ik snap het niet wie je ben en wie de heer van Voorall om te beslesen over mijn zaak wat moet ik doen, ik niet meer groot mund te hebben voor mijn Recht.

P.S. de moeder vsn god die was gisteren en ik moet van haar naar De Rechnank.”

1.7    Per e-mail van 6 mei 2019 om 15:27 heeft verweerster aan klager laten weten niet goed te begrijpen wat hij heeft geschreven en heeft bedoeld, met name wat betreft zijn laatste zin. Daarom heeft zij in het belang van klager hun e-mails in cc aan zijn contactpersoon bij Art.1 gestuurd met het verzoek aan die contactpersoon om contact met klager op te nemen voor overleg en verzocht om daarna met haar te overleggen. Om 15:32 uur heeft klager per e-mail aan verweerster laten weten dat zij nog een week heeft om naar de rechtbank te gaan en geschreven:

"Als u heeft ander mening dan niet geldig voor is.”

1.8    Per e-mail van 6 mei 2019 om 15:54 uur heeft verweerster aan klager laten weten dat deze wijze van communiceren, met behulp van een vertaalprogramma, niet werkt en dat zij inmiddels heeft begrepen dat zijn contactpersoon bij Art.1 daar niet meer werkzaam is zodat zij hem niet meer kan helpen.  En voorts:

“Omdat ik kan mij niet aan de indruk kan onttrekken dat tussen ons sprake lijkt te zijn van miscommunicatie althans een taalprobleem, zou ik u dringend willen adviseren contact op te nemen met een kennis of familielid die de Nederlandse taal goed machtig is en tussen ons kan fungeren als een soort tolk. Met die persoon zou ik dan telefonisch willen overleggen waarbij u dan op de achtergrond aanwezig bent en direct de vertaling van hetgeen is besproken verneemt.

Mocht u dat gesprek op de mij voorgestelde wijze niet willen aangaan en onverkort vast blijven houden aan uw standpunt, dan rest denk ik niets anders dat ik u adviseer een andere advocaat in te schakelen. U en ik staan dan immers niet op één lijn voor wat betreft het te voeren juridisch beleid. (…).”

1.9    Klager heeft zich daarna tot een andere advocaat gewend.

1.10  Bij brief van 7 mei 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    vervoersbedrijf HTM, dat discrimineert, te beschermen door geen procedure namens klager tegen HTM te willen starten, terwijl het College voor de Rechten van de Mens in een identieke zaak heeft geoordeeld dat wordt gediscrimineerd wanneer gebruikers van een elektrische rolstoel worden geweigerd te reizen met het openbaar vervoer;

b)    een onderzoek van stichting Voorall af te willen wachten;

c)    te discrimineren door een tolk voor te stellen wegens miscommunicatie, terwijl er geen taalprobleem is; dan had verweerster bij aanvang van de zaak al een tolk moeten arrangeren.

 

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.

 

4    BEOORDELING

4.1    Bij deze beoordeling stelt de voorzitter het volgende voorop. Naar vaste jurisprudentie van het hof van discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke norm, daarbij, ter invulling van deze norm, wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2    Gelet op de samenhang van deze klachtonderdelen ziet de voorzitter aanleiding om deze gezamenlijk te beoordelen.

4.3    De voorzitter stelt voorop dat een advocaat de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak. De verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, (op grond van artikel 7:402 lid 1 BW) brengt mee dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken (aldus artikel 7:402 lid 2 BW en de daarmee strokende Regel 14 lid 2 Gedragsregels 2018).

4.4    Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster jegens klager zorgvuldig gehandeld door hem herhaaldelijk en onderbouwd te laten weten waarom zij, anders dan klager, op dat moment namens hem geen procedure wilde starten tegen HTM. Het was immers het goed recht van verweerster om klager dat advies te geven en om hem te adviseren om in zijn belang de uitkomst van het onderzoek van de Stichting Voorall af te wachten. Nadat verweerster was gebleken dat klager met het door haar gegeven procesadvies niet wilde instemmen, kon verweerster niet anders dan klager erop te wijzen een andere advocaat in te schakelen zoals zij dat heeft gedaan. Als klager daarna niet zelf een andere advocaat had ingeschakeld, had verweerster zich wegens een vertrouwensbreuk moeten onttrekken aan de zaak van klager. Zover is het niet meer gekomen. 

4.5    Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel van verweerster niet tuchtrechtelijk jegens klager heeft gehandeld. Klachtonderdelen a) en b) zullen dan ook kennelijk ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel c)

4.6    Gelet op de inhoud van de overgelegde e-mails van 6 mei 2019 van klager, weergegeven onder de feiten hiervoor, was het naar het oordeel van de voorzitter niet meer dan begrijpelijk en juist zorgvuldig om klager,  vanwege de noodzakelijke communicatie tussen de cliënt en de eigen advocaat, te adviseren om een nieuwe tolk/ tussenpersoon in de armen te nemen. Verweerster was immers kort daarvoor er achter gekomen dat de eerdere contactpersoon/ bemiddelaar van klager niet meer beschikbaar was voor hem. Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen jegens klager is geen sprake geweest, zodat ook klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond zal worden verklaard.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

 

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 20 januari 2020.

 

griffier                    voorzitter