Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-02-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2020:8

Zaaknummer

19-801/DB/OB

Inhoudsindicatie

Het staat een advocaat vrij om in zijn hoedanigheid van managing partner zijn opvatting over al dan niet door (voormalige) kantoorgenoten gemaakte beroepsfouten te geven. Daarmee is geen sprake van liegen of verkondigen van onwaarheden. Klacht : kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 3 februari 2020

 

in de zaak 19-801/DB/OB

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

 

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 27 november 2019 met kenmerk 48/18/164K en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1     Klager is bijgestaan door aanvankelijk mr. V en na diens vertrek van het kantoor van verweerder door mr. W, kantoorgenoot van verweerder. Klager heeft het kantoor van verweerder aansprakelijk gesteld voor door hem geleden schade. In dat kader heeft verweerder met klager gecorrespondeerd.

1.2     Verweerder schreef per email van 31 oktober 2016 onder meer het volgende : “Naar aanleiding van de diverse mails en stukken die u hebt toegezonden, deel ik u mede dat bij het standpunt van (kantoor verweerder) blijft dat de kwestie is afgedaan met de regeling die met u is getroffen. Zoals u bekend is onze klachtenfunctionaris van mening dat in deze niet klachtwaardig is gehandeld en zijn wij van mening dat er ook geen beroepsfouten zijn begaan.(……)”

1.3     Klager heeft bij brieven 4 en 18 december 2018 een klacht ingediend over verweerder.

 

2          KLACHT

2.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

 

verweerder in zijn hoedanigheid van managing partner heeft gelogen door te stellen dat door zijn (voormalige) kantoorgenoten geen beroepsfouten zijn gemaakt. Verweerder heeft daardoor het vertrouwen in de advocatuur geschaad.

Klager heeft ter toelichting op de klacht het volgende naar voren gebracht:

2.2       Verweerder is bewijsbaar initiator en bijzitter van de mondelinge behandeling van de klacht betreffende de gemaakte beroepsfouten. Klager had al veel eerder aangegeven dat er vijf beroepsfouten waren gemaakt in de zaak van klager. In de herroepingsprocedure is ten onrechte niet ingebracht dat de wederpartij van klager bedrog had gepleegd door in strijd met de waarheid te stellen dat de producties niet tijdig waren ontvangen.

 

3          VERWEER

3.1     Dat er al of niet beroepsfouten zijn gemaakt betreft een opvatting, waarover een discussie heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van verweerder was er geen sprake van beroepsfouten en naar het oordeel van klager wel. Nu niet vaststaat of er sprake was van beroepsfouten kan niet gesteld worden dat er sprake is van een onwaarheid en daarmee dus ook niet van een leugen. Er is geen sprake van misleiding. Daarvoor is immers vereist dat verweerder opzettelijke een onjuiste (=onware) voorstelling wekt, waarvan geen sprake is.

3.2     Op grond van het bovenstaande is er geen sprake van schending van het vertrouwen in de advocatuur.

 

 

 

4          BEOORDELING

4.1     De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van managing partner van het kantoor van de advocaat bij wie de zaak van klager in behandeling is geweest. Het in de advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem gelden, dat indien die advocaat zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.

4.2     Vast staat dat verweerder en klager van mening verschillen of er sprake is van door de (voormalige) kantoorgenoten van verweerder gemaakte beroepsfouten. Het stond verweerder vrij om zijn opvatting hierover aan klager kenbaar te maken. Daarmee is geen sprake van liegen of het verkondigen van onwaarheden. Klager en verweerder hebben simpelweg een andere visie, zowel op hetgeen feitelijk gebeurd is, als op de juridische kwalificatie daarvan. Dat verweerder een andere opvatting dan klager heeft over de door klager vermeende beroepsfouten betekent dan ook niet dat verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt.

Indien klager een oordeel wenst over de vraag of sprake is van (een) beroepsfout(en) van (voormalige) kantoorgenoten van verweerder dan dient hij daarover een (civiele) procedure te voeren.    

4.3     Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

 

De voorzitter verklaart:

 

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

 

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel , voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans – van Opstal, als griffier op 3 februari 2020.

 

 

Griffier                                                                   Voorzitter