Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-01-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:24

Zaaknummer

19-214

Inhoudsindicatie

Klager klaagt over het feit dat verweerster misbruik heeft gemaakt van het klachtrecht door een klacht tegen klager in te dienen. Zij heeft in dat verband geprobeerd gebruik te maken van een valse verklaring. Een en ander moet gezien worden in het licht van het feit dat klager en verweerster een korte affectieve relatie hebben gehad. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster geen misbruik gemaakt van het klachtrecht. In bedoelde tuchtzaak is genoemde verklaring aan de orde geweest. Daarover kan thans niet meer geklaagd worden. Het tuchtrecht is niet bedoeld om persoonlijke vetes tussen advocaten te behandelen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 januari 2020

in de zaak 19-214

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 8 september 2016 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 2 april 2019 met kenmerk 2016 KNN116, door de raad ontvangen op 3 april 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 november 2019 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerster heeft in 2015 een klacht tegen klager ingediend. De klacht had betrekking op gebeurtenissen in het AZC in Ter Apel. Daarbij heeft klager gesproken met cliënten van verweerster. Verweerster verweet klager een poging te hebben gedaan haar cliënten van haar af te troggelen. Deze klacht is bij beslissing van deze raad van 20 februari 2017 ongegrond verklaard.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerster misbruik heeft gemaakt van het klachtrecht door een klacht tegen klager in te dienen. Zij heeft getracht haar cliënten in dit verband een valse verklaring te laten afleggen over het feit dat klager zou hebben getracht de cliënten van verweerster over te nemen. Zij heeft nagelaten om bij klager te verifiëren of dit het geval was. Dit moet worden gezien in het licht van het feit dat klager en verweerster een korte affectieve relatie hebben gehad.

 

4    VERWEER

4.1    Het verweer wordt opgenomen onder de beoordeling voor zover relevant voor de beoordeling.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad is van oordeel dat de klacht ongegrond is.

5.2    Het stond verweerster vrij om een klacht tegen klager in te dienen. Het feit dat deze klacht ongegrond is verklaard betekent niet dat verweerster met het indienen van de klacht misbruik heeft gemaakt van het klachtrecht. De verklaring van 25 oktober 2015 waar klager op doelt, is onderdeel geweest van de klachtprocedure van verweerster tegen klager. Daarover kan thans niet meer geklaagd worden. Het tuchtrecht is niet bedoeld om persoonlijke vetes tussen advocaten te behandelen.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. M.L.C.M van Kalmthout, N.H.M. Poort, P. Rijnsburger en H. Voors, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2020.

 

Griffier                                                                   Voorzitter