Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:19
Zaaknummer
19-079
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Betaalafspraak voor werkzaamheden niet schriftelijk vastgelegd en door verweerder betwist. Het door verweerder in een kwaad daglicht stellen van klager is onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klacht ongegrond. Klachtonderdeel over bejegening door verweerder van zijn cliënten is niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 januari 2020
in de zaak 19-079
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 8 november 2017 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 13 februari 2019 met kenmerk K17/125, door de raad diezelfde dag ontvangen, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 november 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het van de deken ontvangen dossier;
- de brief met bijlagen van klager van 1 november 2019, door de raad ontvangen op 13 november 2019;
- de brief met bijlagen van verweerder van 1 november 2019, door de raad diezelfde dag ontvangen;
- de e-mail met bijlagen van klager van 8 november 2019, door de raad diezelfde dag ontvangen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klager heeft in 2016 in het kader van de afronding van zijn rechtenstudie een aantal maanden onbetaald op het kantoor van verweerder stage gelopen.
2.3 Tijdens de stageperiode op het kantoor van verweerder is klager afgestudeerd.
2.4 In juni en juli 2016 hebben klager en verweerder per e-mail met elkaar gecorrespondeerd over door klager tijdens zijn stageperiode verrichte werkzaamheden.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) klager bewust onbetaald aan het werk heeft gezet en willens en wetens niet heeft gehandeld conform de afspraken over vergoeding in de periode dat klager was afgestudeerd;
b) klager in een kwaad daglicht heeft gesteld, nadat klager zijn werkzaamheden voor verweerder bij verweerder declareerde;
c) zijn cliënten onheus en bedreigend heeft bejegend en ernstig tekort is geschoten met betrekking tot de inhoud van de geleverde diensten en de betaling die daarvoor werd gevraagd.
3.2 De raad zal de stellingen waarmee klager zijn klacht heeft onderbouwd hierna, waar nodig, bij de beoordeling van de klacht bespreken.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. In dat verband betwist verweerder dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en wijst hij erop dat hij met klager geen afspraak over betaling voor werkzaamheden met klager heeft gemaakt. Verder ontkent verweerder dat hij klager bij andere advocatenkantoren in een kwaad daglicht heeft gesteld en dat hij zijn cliënten onheus dan wel bedreigend heeft bejegend.
4.2 De raad zal het verweer hierna, waar nodig, bij de beoordeling van de klacht bespreken.
5 BEOORDELING
5.1 Ter zitting heeft verweerder bezwaar tegen gemaakt tegen de indiening van de stukken van klager die op 13 november 2019 door de raad zijn ontvangen. Nu verweerder ter zitting de gelegenheid heeft gekregen om inhoudelijk op deze stukken te reageren en verweerder van deze gelegenheid uitvoerig gebruik heeft gemaakt, heeft de raad deze stukken van klager aan het dossier toegevoegd.
Ad klachtonderdeel a)
5.2 Klachtonderdeel a) gaat – kort gezegd – over de door klager gestelde afspraak tussen hem en verweerder over betaling voor de door hem verrichte werkzaamheden nadat hij tijdens zijn stageperiode was afgestudeerd.
5.3 De raad stelt op grond van de dossierstukken vast dat de door klager gestelde afspraak niet schriftelijk is vastgelegd en de verplichting tot nakoming van deze afspraak evenmin. De e-mailcorrespondentie waar klager in dit kader op wijst, levert geen bewijs voor de door klager gestelde afspraak op, omdat verweerder ook in deze correspondentie heeft ontkend dat hij een dergelijke afspraak met klager heeft gemaakt. Desgevraagd heeft klager ter zitting verklaard dat hij de afspraak met verweerder niet kan bewijzen. Gelet op de gemotiveerde ontkenning van verweerder en het gebrek aan feitelijke onderbouwing kan de raad de juistheid van de door klager gestelde afspraak met verweerder niet vaststellen. Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.4 Klachtonderdeel b) gaat over het volgens klager door verweerder in een kwaad daglicht stellen van klager.
5.5 De raad is van oordeel dat klager dit klachtonderdeel, mede gelet op de uitdrukkelijke betwisting daarvan door verweerder, onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Zo heeft klager niet concreet gemaakt hoe en bij wie verweerder hem in een kwaad daglicht zou hebben gesteld. Klachtonderdeel b) is daarom eveneens ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
5.6 Klachtonderdeel c) gaat over de door klager gestelde bejegening door verweerder van zijn cliënten.
5.7 De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of klachtonderdeel c) ontvankelijk is en inhoudelijk door de raad kan worden besproken. In dat verband overweegt de raad dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, maar alleen voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn eigen belang is getroffen of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
5.8 De raad is van oordeel dat klager in dit geval geen eigen, rechtstreeks belang heeft bij de indiening van dit klachtonderdeel. Om die reden zal de raad klachtonderdeel c) dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
5.9 Uit het bovenstaande volgt dat de raad de klacht in alle onderdelen ongegrond zal verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a) en b) ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel c) niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders, P.J.F.M. de Kerf, S.H.G. Swennen en M.W. Veldhuijsen, leden en bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2020.
Griffier Voorzitter