Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-01-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2020:10

Zaaknummer

19-498/DB/ZWB

Zaaknummer

19-499/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door meegenomen dossier niet naar behoren financieel af te wikkelen met zijn voormalige kantoor, door valselijk facturen op te maken en door voor een cliënt te gaan optreden tegen zijn voormalige kantoor in een procedure die ging over een door hem zelf in een zaak van die cliënt gemaakte beroepsfout.  Schending kernwaarden (financiële) integriteit en onafhankelijkheid Deels gegrond. Schrapping

Uitspraak

 

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  27 januari 2020

in de zaken 19-498/DB/ZWB en 19-499/DB/ZWB

 

naar aanleiding van de klachten van:

 

 

           

                       

                        klager

                        tegen:

                        verweerder

 

 

                                   

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brieven d.dis. 24 en 27 september, 29 oktober, 2, 5, 8 en 14 november 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant klachten ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij e-mails aan de raad van 25 juli 2019 met kenmerken nr. K18-143 en nr. K18-113 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klachten ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klachten in de klachtzaak met kenmerk 19-498/DB/ZWB en de   klachtzaak met kenmerk 19-499/DB/ZWB zijn gevoegd behandeld ter zitting van de raad van 25 november 2019. Verschenen is klager. Verweerder is niet verschenen.  

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de hierboven genoemde e-mails van de deken en de daaraan gehechte stukken;

-       de e-mail van verweerder d.d. 6 september 2019, waarin hij meedeelt niet ter zitting te zullen verschijnen;

-       de nagekomen brief van verweerder d.d. 1 november 2019;

-       de nagekomen brief met bijlagen van klager d.d. 11 november 2019.

 

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

2.2     Verweerder is van 12 januari 2007 tot 1 december 2011 als advocaat werkzaam geweest bij Advocatenkantoor W. Van 1 december 2011 tot 1 oktober 2015 heeft verweerder zijn eigen advocatenpraktijk gevoerd onder de naam Advocatenpraktijk Van P. Verweerder is van 1 oktober 2015 tot 1 september 2016 als advocaat in loondienst werkzaam geweest bij klagers advocatenkantoor. Van 5 september 2016 tot 1 maart 2019 is verweerder werkzaam geweest bij Advocatenkantoor G. Verweerder is op 1 maart 2019 op eigen verzoek geschrapt van het tableau.

2.3     Klager is gedurende de periode dat verweerder werkzaam was bij klagers kantoor enige tijd uit hoofde van een tuchtrechtelijke maatregel geschorst geweest en heeft in detentie gezeten. Klager is op 29 december 2017 op eigen verzoek geschrapt van het tableau.

2.4     Bij zijn vertrek van klagers kantoor heeft verweerder alle op dat moment bij hem in behandeling zijnde dossiers meegenomen naar Advocatenkantoor G.

2.5     Klager heeft zich bij de onder 1.1 genoemde brieven bij de deken beklaagd over handelen van verweerder in de dossiers die door verweerder zijn meegenomen en waarin geen verrekening c.q. financiële afwikkeling met klagers kantoor had plaatsgevonden. De klachten van klager zien op de volgende dossiers:

2.6     T/V

          Verweerder heeft gedurende zijn dienstverband bij klagers kantoor een cliënt, de heer T, bijgestaan. Verweerder heeft verzuimd een beschikking van het Hof Den Bosch d.d. 20 april 2016 tijdig, dat wil zeggen binnen de termijn voor beroep in cassatie, door te sturen aan de heer T. De heer T. heeft vanwege dit verzuim van verweerder gerechtelijke procedures aanhangig gemaakt tegen klagers kantoor. In een van deze procedures is de heer T. bij vonnis van 20 december 2017 in het ongelijk gesteld. De heer T. heeft op 15 maart 2018 tegen dat vonnis appel ingesteld en verweerder heeft de heer T. in die appelprocedure tegen klagers kantoor  bijgestaan. Klager heeft verweerder verzocht om zich te onttrekken, aan welk verzoek verweerder aanvankelijk geen gehoor heeft gegeven. Na tussenkomst van de deken op 15 oktober 2018 heeft verweerder alsnog per e-mail d.d. 19 oktober 2018 toegezegd zich te onttrekken. Verweerder is op 1 maart 2019 op eigen verzoek geschrapt van het tableau. De onttrekking heeft vervolgens ter rolle van 9 april 2019 plaatsgevonden.

2.7     E/D.

          In dit dossier heeft een zitting plaatsgevonden op 19 september 2016. Klager heeft verweerder op 13 augustus 2018 verzocht om tot afwikkeling over te gaan, waarop verweerder per e-mail d.d. 13 augustus 2018 aan klager heeft toegezegd over te gaan tot declaratie. Klager heeft geen voorstel tot verrekening ontvangen. Nadat klager bij brief d.d. 24 september 2018 bij de deken heeft geklaagd is de zaak financieel afgewikkeld.

2.8     T/VD

          De vaststelling vergoeding is door de Raad voor Rechtsbijstand afgegeven op 28 juli 2017. Klager heeft verweerder op 13 augustus 2018 verzocht om tot afwikkeling over te gaan. Verweerder heeft klager geantwoord dat de zaak nog liep. Nadat klager bij brief d.d. 24 september 2018 bij de deken heeft geklaagd, is de zaak financieel afgewikkeld.

2.9     T/K

          De vaststelling vergoeding is door de Raad voor Rechtsbijstand afgegeven op 4 mei 2017. Klager heeft verweerder op 13 augustus 2018 verzocht om tot afwikkeling over te gaan. Verweerder heeft klager geantwoord dat de zaak al was afgewikkeld. Eerst nadat klager bij brief d.d. 24 september 2018 bij de deken heeft geklaagd is de zaak financieel afgewikkeld.

2.10   Z/O

          De vaststelling vergoeding is door de Raad voor Rechtsbijstand afgegeven op 11 augustus 2017. Klager heeft verweerder op 13 augustus 2018 verzocht om tot afwikkeling over te gaan. Aan dat verzoek heeft verweerder geen gehoor gegeven.

2.11   T/BR

          De vaststelling vergoeding is door de Raad voor Rechtsbijstand afgegeven op 12 september 2016. Klager heeft verweerder op 13 augustus 2018 verzocht om tot afwikkeling over te gaan. Nadat klager bij brief d.d. 24 september 2018 bij de deken heeft geklaagd is de zaak financieel afgewikkeld.

2.12   M/W

          In dit dossier heeft verweerder gedurende zijn dienstverband bij klagers advocatenkantoor werkzaamheden verricht. Op 4 mei 2016 is in dit dossier vonnis gewezen. Op 13 en 28 augustus en 4 september 2018 heeft klager verweerder gevraagd om opheldering inzake de ontbrekende declaratie voor het te berekenen honorarium. Verweerder heeft niet gereageerd.

2.13   M/L

          In dit dossier heeft verweerder gedurende zijn dienstverband bij klagers advocatenkantoor werkzaamheden verricht. Op 13 en 28 augustus en 5 september 2018 heeft klager verweerder gevraagd om opheldering inzake de ontbrekende declaratie voor het te berekenen honorarium, waarna het klager duidelijk is geworden dat dit dossier een toevoegingszaak betreft. De zaak is niet financieel afgewikkeld.

2.14   VT/W

          In dit dossier heeft verweerder middels op briefpapier van Advocatenpraktijk Van P afgedrukte declaraties d.d. 2 januari en 19 maart 2015 twee maal een bedrag van € 6.600,-- onder de noemer “conform afspraak tweede deel fixed fee” resp. “conform afspraak derde deel fixed fee” in rekening gebracht onder vermelding van het rekeningnummer van Advocatenpraktijk Van P. In dit dossier heeft verweerder werkzaamheden verricht tijdens zijn dienstverband bij klagers kantoor. Klager heeft verweerder op 13 augustus 2018 verzocht om tot afwikkeling over te gaan. Verweerder heeft klager bij e-mail d.d. 24 augustus 2018 medegedeeld dat dit dossier nog zou lopen. De zaak is niet financieel afgewikkeld.

2.15   VT/GW

          In dit dossier heeft verweerder op 8 juni 2016, derhalve tijdens zijn dienstverband met klagers kantoor, een declaratie ten bedrage van € 605,-- inclusief BTW verzonden aan de cliënt, welke declaratie was afgedrukt op briefpapier van Advocatenpraktijk Van P en waarop het bankrekeningnummer van Advocatenpraktijk Van P was vermeld. Verweerder heeft in dit dossier werkzaamheden verricht gedurende zijn dienstverband met klagers kantoor.  Klager heeft verweerder op 13 augustus 2018 verzocht om tot afwikkeling over te gaan. De zaak is niet financieel afgewikkeld.

2.16   Dossier cliënt B

          Op 24 september 2015 heeft verweerder op briefpapier van Advocatenpraktijk Van P met cliënt B een juridisch abonnement voor de duur van één jaar afgesloten en in dat verband op 24 september 2015 aan de cliënt een bedrag van € 3.085,50 incl. BTW in rekening gebracht middels een op briefpapier van Advocatenpraktijk Van P afgedrukte factuur onder vermelding van het bankrekeningnummer van Advocatenpraktijk Van P. Gedurende het dienstverband van verweerder bij klagers kantoor heeft verweerder voor cliënt Van den Buijs werkzaamheden verricht. Bij e-mail d.d. 7 oktober 2015 heeft verweerder bij B geïnformeerd naar de status van de declaratie.

2.17   Dossier cliënt D

          Op 30 september 2015 heeft verweerder op briefpapier van Advocatenpraktijk Van P aan cliënt D een juridisch abonnement voor de duur van één jaar toegestuurd en in dat verband op 30 september 2015 aan de cliënt een bedrag van € 2.420,-- incl. BTW in rekening gebracht middels een op briefpapier van Advocatenpraktijk Van P afgedrukte factuur onder vermelding van het bankrekeningnummer van Advocatenpraktijk Van P. Bij e-mail d.d. 27 april 2016 heeft verweerder dit abonnement en de declaratie (nogmaals) aan D verzonden met het verzoek tot betaling over te gaan, welk betalingsverzoek hij per e-mail d.d. 14 mei 2016 heeft herhaald.  Gedurende het dienstverband van verweerder bij klagers kantoor heeft verweerder voor cliënt D een tweetal dossiers behandeld:  D/K en D/A. Voor deze werkzaamheden zijn geen facturen verzonden vanuit klagers kantoor. Bij e-mails d.d. 30 augustus en 5 september 2018 heeft klager verweerder verzocht om te laten weten op welke wijze verweerder de werkzaamheden in deze dossiers heeft berekend. Op deze e-mails heeft verweerder niet gereageerd.

 

2.18   VL/B

          Op 9 augustus 2016 heeft verweerder een op briefpapier van klagers kantoor afgedrukte declaratie verzonden naar cliënt VL ten bedrage van € 786,50 incl. BTW. Bij de declaratie zijn werkzaamheden in rekening gebracht die verweerder had verricht gedurende zijn dienstverband bij klagers kantoor. Op de declaratie waren wel het BTW-nummer en KvK-nummer van klagers kantoor vermeld, maar niet het bankrekeningnummer van klagers kantoor. Op de declaratie was vermeld dat de declaratie binnen 14 dagen moest worden voldaan, middels overmaking van het bedrag naar een bankrekeningnummer, dat het bankrekeningnummer was van Advocatenpraktijk Van P.  Op 2 september 2016 heeft verweerder in dit dossier een op briefpapier van klagers kantoor afgedrukte creditnota verzonden naar Van der L ten bedrage van € 786,50 incl. BTW.

2.19   VZ/S

          Op 10 augustus 2016 heeft verweerder een op briefpapier van klagers kantoor afgedrukte declaratie verzonden naar cliënt VZ ten bedrage van € 181,50 incl. BTW. Bij de declaratie zijn werkzaamheden in rekening gebracht die verweerder had verricht gedurende zijn dienstverband bij klagers kantoor. Op de declaratie waren wel het BTW-nummer en KvK-nummer van klagers kantoor vermeld, maar niet het bankrekeningnummer van klagers kantoor. Op de declaratie was vermeld dat de declaratie binnen 14 dagen moest worden voldaan, middels overmaking van het bedrag naar een bankrekeningnummer, dat het bankrekeningnummer was van Advocatenpraktijk Van P.  Klager heeft verweerder op 13 augustus 2018 verzocht om tot afwikkeling over te gaan. Verweerder heeft klager bij e-mail d.d. 24 augustus 2018 medegedeeld dat hij dit dossier niet had meegenomen.

2.20   W/J

          Op 9 augustus 2016 heeft verweerder een op briefpapier van klagers kantoor afgedrukte declaratie verzonden naar cliënt W ten bedrage van € 786,50 incl. BTW. Bij de declaratie zijn werkzaamheden in rekening gebracht die verweerder had verricht gedurende zijn dienstverband bij klagers kantoor. Op de declaratie waren wel het BTW-nummer en KvK-nummer van klagers kantoor vermeld, maar niet het bankrekeningnummer van klagers kantoor. Op de declaratie was vermeld dat de declaratie binnen 14 dagen moest worden voldaan, middels overmaking van het bedrag naar een bankrekeningnummer, dat het bankrekeningnummer was van Advocatenpraktijk Van P.  Klager heeft verweerder op 13 augustus 2018 verzocht om tot afwikkeling over te gaan. Verweerder heeft klager bij e-mail d.d. 24 augustus 2018 medegedeeld dat dit dossier nog zou lopen.

 

3       KLACHT

3.1     De klacht in de klachtzaak met kenmerk 19-498/DB/ZWB houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij :

                                   

een cliënt heeft bijgestaan in een aansprakelijkheidskwestie tegen zijn (verweerders) voormalig werkgever. De procedure ging over een beroepsfout die verweerder had gemaakt in een zaak van de betreffende cliënt tijdens zijn (verweerders) dienstverband bij zijn voormalig werkgever.

 

                          3.2     De klacht in de klachtzaak met kenmerk 19-499/DB/ZWB houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.         niet tijdig voorstellen heeft gedaan omtrent de financiële afwikkeling van overgenomen toevoegingen en onjuiste informatie heeft verstrekt;

2.         niet heeft gereageerd op verzoeken van klager omtrent de financiële afwikkeling;

3.         valselijk facturen heeft opgemaakt en honorarium dat aan klager toekwam, heeft laten uitbetalen op het rekeningnummer van zijn voormalige kantoor;

4.         werkzaamheden heeft verricht op naam van zijn voormalige kantoor;

5.         voorafgaand aan zijn indiensttreding bij klagers kantoor overeenkomsten heeft gesloten met rechtzoekenden, klager daarover niet heeft ingelicht en niet met klager heeft afgerekend.

 

 

                          4        VERWEER

                          4.1     19-498/DB/ZWB

                                    Verweerder erkent de door klager gestelde feiten. Achteraf gezien heeft verweerder te voortvarend gehandeld. Verweerder ziet in dat hij niet had mogen optreden voor T.

 

 

                          4.2     19-499/DB/ZWB

                                    Er is geen sprake geweest van onwil. Verweerder had financiële problemen. Toen verweerder in augustus 2016 uit dienst trad bij klagers kantoor, was klager reeds geschorst. Verweerder was als enige advocaat nog werkzaam op klagers kantoor en moest naast de werkzaamheden in zijn eigen dossiers ook de zaken van klager behandelen. Verweerder was bevreesd dat hij zijn salaris niet zou ontvangen. Het was verweerder onbekend of klagers kantoor gedurende de schorsing van klager nog wel betalingen kon ontvangen. Vervolgens was het verweerder lange tijd onbekend of klager zijn praktijk al dan niet zou kunnen voortzetten en waar klager eventuele vaststellingen en urenspecificaties naartoe moest sturen. Klager heeft verweerder eerst in augustus 2018, dus twee jaar nadat verweerder uit dienst was getreden, benaderd.

                          4.3     In het dossier E/D heeft verweerder de vaststellingsaanvraag verzonden aan klager. In dit dossier heeft verweerder sinds september 2016 geen werkzaamheden meer verricht.

                          4.4     In het dossier T/K heeft verweerder conform klagers verzoek de vaststellingsaanvraag verzonden aan klager.

                          4.5     Het dossier M/W betrof een betalende zaak die verweerder volledig heeft behandeld in de tijd dat hij voor klagers kantoor werkzaam was. De declaraties werden destijds opgesteld en verzonden door het secretariaat. Het is verweerder niet bekend waarom er geen declaratie is verzonden.

                          4.6     Het dossier M/L betrof geen betalende zaak maar een toevoegingszaak.

                          4.7     Voor de dossiers W/J, VZ/S en L/B geldt dat de overgelegde facturen op de op de facturen vermelde data zijn opgesteld. De declaratiebedragen zijn voldaan op het op de facturen vermelde zakelijke bankrekeningnummer van Advocatenkantoor Van P.

                          4.8     De dossiers VT betroffen dossiers die verweerder in behandeling had genomen voordat hij in dienst trad bij klagers kantoor en waarin hij in zijn hoedanigheid van advocaat/eigenaar van Advocatenpraktijk Van P met de cliënt een fixed fee-afspraak had gemaakt. Het was verweerder dan ook toegestaan om het honorarium te declareren via Advocatenpraktijk Van P.

                          4.9     Voor de dossiers D/K, D/A en B/A geldt dat verweerder niet aan het begin van zijn dienstverband bij klagers kantoor een juridisch abonnement heeft willen afsluiten op naam van Advocatenpraktijk Van P. De datum van het (verlengde) juridische abonnement en de factuur zijn gedateerd op 30 september 2015, op welke datum verweerder nog niet in loondienst was bij klagers kantoor en hij advocaat/eigenaar was van Advocatenpraktijk Van P. Het factuurbedrag diende dan ook toe te komen aan Advocatenpraktijk Van P. Het abonnement zag op toekomstige werkzaamheden. Er zijn geen afspraken gemaakt met klagers kantoor over de dossiers die verweerder meenam vanuit Advocatenpraktijk Van P.

                          4.10   In de overige dossiers heeft klager de vaststellingen vergoeding en urenspecificaties aan verweerder gestuurd, waarna klager een verrekeningsvoorstel aan verweerder heeft gestuurd.

                          4.11   Van enig valselijk opmaken van een factuur, diefstal c.q. verduistering van honorarium is geen sprake geweest, noch is een valse voorstelling van zaken gegeven of zijn zaken verzwegen. Verweerder beschikte voorts te allen tijde over de vereiste beroepsaansprakelijkheidsverzekering.

                          4.12   Verweerder heeft medewerking verleend aan het onderzoek van de deken, is reeds op eigen verzoek per 1 maart 2019 geschrapt van het tableau, heeft een zeer beperkte financiële draagkracht en de kans op recidive is nihil. Verweerder verzoekt de raad om de proceskostenveroordeling om die redenen te matigen tot nihil.

 

                          5        BEOORDELING

 

          19-498/DB/ZWB

5.1     Vast staat dat verweerder een cliënt heeft bijgestaan in een procedure tegen klagers kantoor. Die procedure ging over een beroepsfout die verweerder zelf had gemaakt tijdens zijn dienstverband bij klagers kantoor in een zaak van de betreffende cliënt. Verweerder heeft de verweten gedraging uitdrukkelijk erkend en heeft aangegeven in te zien dat hij niet als advocaat voor deze cliënt had moeten optreden.

 

5.2     De raad is van oordeel dat verweerder, door een cliënt bij te staan in een procedure tegen zijn (verweerders) voormalig werkgever terwijl die procedure ging over een beroepsfout die verweerder zelf had gemaakt, heeft gehandeld in strijd met de kernwaarden van de advocatuur, zoals vastgelegd in artikel 10a Advocatenwet. Bij de uitoefening van zijn beroep dient de advocaat onafhankelijk en integer te zijn. Verweerder heeft deze kernwaarden geschonden en dit tuchtrechtelijk verwijtbar handelen rekent de raad hem zwaar aan. De klacht is dan ook gegrond.

 

 

          19-499/DB/ZWB

 

5.3     Klachtonderdeel 1

          Vast staat dat verweerder een aantal dossiers heeft meegenomen bij zijn vertrek op 1 september 2016 van klagers kantoor naar verweerders volgende werkgever. Van verweerder had mogen worden verwacht dat hij op eigen initiatief en op voortvarende wijze in de door hem meegenomen dossiers schriftelijke voorstellen tot financiële afwikkeling aan klager had gedaan. Verweerder heeft dit nagelaten.

 

5.4     Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt immers dat verweerder geen initiatief heeft genomen om tot een financiële afwikkeling met klagers kantoor te komen. Eerst nadat klager bij e-mail d.d. 13 augustus 2018 naar de stand van zaken in de meegenomen dossiers had geïnformeerd, heeft verweerder klager in enkele, maar niet in alle, dossiers van informatie voorzien, terwijl die informatie ook niet steeds volledig en juist was. Vervolgens is eerst nadat klager bij de deken tegen verweerder een klacht had ingediend in enkele, maar niet in alle, dossiers een financiële afwikkeling met klager tot stand gekomen. Aldus heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdeel 1 is gegrond.

 

5.5    Klachtonderdeel 2

De raad stelt vast dat klager verweerder bij e-mail d.d. 13 augustus 2013 in diverse dossiers heeft gevraagd naar de stand van zaken teneinde tot een financiële afwikkeling te komen. Bij e-mail d.d. 24 augustus 2018 heeft verweerder gereageerd, waarna klager bij brief d.d. 24 september 2018 voor het eerst bij de deken over verweerders optreden heeft geklaagd. Het moge zo zijn dat verweerder niet terstond in alle dossiers op klagers verzoek om informatie heeft gereageerd, maar gezien de hoeveelheid dossiers en het feit dat klager verweerder pas twee jaar na zijn vertrek van klagers kantoor heeft benaderd, is naar het oordeel van de raad van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake. Klachtonderdeel 2 is ongegrond.

 

5.6    Klachtonderdeel 3

Vast staat dat verweerder in een drietal dossiers op briefpapier van klagers kantoor afgedrukte declaraties heeft verzonden naar cliënten. Bij deze declaraties bracht verweerder werkzaamheden in rekening die hij tijdens zijn dienstverband bij klagers kantoor had verricht. Op deze declaraties waren wel het BTW-nummer en KvK-nummer van klagers kantoor vermeld, maar niet het bankrekeningnummer van klagers kantoor. Op de declaraties was vermeld dat de declaratie binnen 14 dagen moet worden voldaan, middels overmaking van het bedrag naar een bankrekeningnummer, dat het bankrekeningnummer was van Advocatenpraktijk Van P. Aldus heeft verweerder kennelijk getracht om deze cliënte te bewegen tot het overmaken van gelden naar zijn eigen bankrekening, terwijl het op de declaraties in rekening gebrachte honorarium toekwam aan klagers kantoor.

 

5.7     Verweerders handelen vormt een grove schending van de kernwaarde (financiële) integriteit. De raad rekent verweerder dit zwaar aan. De door verweerder geschetste financiële problemen, noch het feit dat klager enige tijd geschorst is geweest en in detentie heeft verbleven, vormen een rechtvaardiging van verweerders handelen. Klachtonderdeel 3 is gegrond.

 

5.8    Klachtonderdelen 4 en 5

De klachtonderdelen 4 en 5 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht staat vast dat verweerder op 8 juni 2016, derhalve tijdens zijn dienstverband met klagers kantoor, een declaratie heeft verzonden aan de cliënt, welke declaratie was afgedrukt op briefpapier van Advocatenpraktijk Van P en waarop het bankrekeningnummer van Advocatenpraktijk Van P was vermeld. In het betreffende dossier heeft verweerder gedurende zijn dienstverband met klagers kantoor werkzaamheden verricht. Ook staat vast dat verweerder  vóór zijn dienstverband een tweetal, op fixed fees-afspraak gebaseerde facturen bij een cliënt in rekening heeft gebracht, terwijl genoegzaam is gebleken dat hij ook in deze zaken werkzaamheden heeft verricht gedurende zijn dienstverband met klagers kantoor. Verweerder heeft, ook desgevraagd door de deken, geen duidelijkheid verschaft over de achtergrond van de verzending van deze declaraties.  Verweerder heeft weliswaar naar voren gebracht dat hij financiële problemen had, en dat klager enige tijd geschorst is geweest en in detentie heeft verbleven, maar deze omstandigheden zijn zoals hierboven reeds geoordeeld geen rechtvaardiging voor verweerders declaratiegedrag. Van met klagers kantoor gemaakte afspraken over het voeren van een eigen praktijk naast het dienstverband met klagers kantoor  is niet gebleken.

 

5.9     Voorts staat vast dat verweerder vlak voordat hij in dienst trad bij klagers kantoor met een cliënt een juridisch abonnement voor de duur van één jaar heeft afgesloten, op basis waarvan  in de overeenkomst genoemde werkzaamheden  zouden worden verricht. De met het abonnement samenhangende declaraties zijn verzonden vanuit Advocatenpraktijk Van P, terwijl verweerder voor de betreffende cliënt tijdens zijn dienstverband met klagers kantoor werkzaamheden heeft verricht. Verweerder heeft niet aan klager medegedeeld dat de betreffende cliënt reeds voor de werkzaamheden had betaald en heeft ter zake ook niet financieel met klager afgerekend. Ook deze handelwijze is laakbaar en tuchtrechtelijk verwijtbaar. Op grond van het voorgaande zijn de klachtonderdelen 4 en 5 eveneens gegrond.

 

 

 

6          MAATREGEL

6.1      De raad stelt vast dat verweerder zich reeds (per 1 maart 2019) vrijwillig heeft laten schrappen van het tableau. Dit gegeven staat evenwel niet aan een door de raad op te leggen maatregel in de weg. Het is immers vaste rechtspraak dat, ook als een advocaat als zodanig heeft gedefungeerd, een klacht tuchtrechtelijk kan worden behandeld en een maatregel kan worden opgelegd indien de verweten gedragingen dateren uit de periode dat hij nog werkzaam was als advocaat.

                          6.2     Verweerder heeft niet alleen het vertrouwen in zijn beroepsuitoefening, maar ook die in de advocatuur in het algemeen geschaad. De gegrond bevonden klachten raken de kernwaarden van de advocatuur, waaronder met name de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarden, onder meer inhoudend dat de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep onafhankelijk en integer is en zich onthoudt van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt (artikel 10a lid 1 sub a en d Advocatenwet). 

6.3     De (financiële) integriteit van een advocaat is een belangrijke, zo niet de belangrijkste, kernwaarde van de advocatuur. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij die waarde beschermt, zich van die waarde voortdurend bewust is en dat hij zijn handelwijze afstemt op het voorkomen van twijfel daarover en dus op het voorkomen van twijfel aan de eerlijkheid en oprechtheid van zijn handelen. De handelwijze van verweerder zoals vastgesteld door de raad is een grove schending van deze kernwaarde.

6.4     De raad is van oordeel dat de ernst van gegrond bevonden klachten de maatregel van schrapping rechtvaardigen.

 

 

7          GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1     Omdat de raad de klacht in de klachtzaak met kenmerk 19-498/DB/ZWB geheel en de klacht in de klachtzaak met kenmerk 19-499/DB/ZWB gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager in de beide klachtzaken betaalde griffierecht van € 50, een totaalbedrag van € 100,-- derhalve, aan hem vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal   de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50 reiskosten  van klager,

b) € 750  kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)  € 500 kosten van de Staat.

          In hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht ziet de raad geen aanleiding om de proceskostenveroordeling te matigen.

7.3       Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken  nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

 

7.4       Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

 

7.5     Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart in de klachtzaak met kenmerk 19-498/DB/ZWB de klacht gegrond;

-    verklaart in de klachtzaak met kenmerk 19-499/DB/ZWB de klachtonderdelen 1, 3, 4 en 5 gegrond;

-    verklaart in de klachtzaak met kenmerk 19-499/DB/ZWB klachtonderdeel 2 ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van in totaal € 100,-- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten  van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

 

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

 

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, mrs. H.C.M. Schaeken en mr. A.A.M. Schutte, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2020.

 

 

 

Griffier                                                                                   Voorzitter