Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:14
Zaaknummer
190225
Inhoudsindicatie
Artikel 13 beklag. Verweerder verzocht de deken om aanwijzing van een advocaat omdat zijn advocaat in de procedure niet bereid is een door klager opgesteld wrakingsverzoek te ondertekenen. De deken heeft het verzoek afgewezen omdat klager niet voldoende kon uitleggen dat het advies van zijn advocaat onjuist was. De deken heeft op goede gronden het verzoek afgewezen. Beklag ongegrond.
Uitspraak
BESLISSING
van 13 januari 2020
in de zaak 190225
naar aanleiding van het beklag van:
klager
tegen:
de Deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag
de deken
1 HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 13 LID 1 ADVOCATENWET
Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De (waarnemend) deken heeft dit verzoek afgewezen bij brief van 26 juli 2019. Bij brief van 6 augustus 2019 heeft klager beklag gedaan tegen de beslissing van de deken.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beklag (met bijlagen) is op 6 augustus 2019 binnengekomen op de griffie van het hof.
2.2 Het hof heeft verder kennisgenomen van:
- de brief van 9 augustus 2019 van de (waarnemend) deken met daarbij gevoegd de bestreden beslissing van 26 juli 2019;
- de e-mail van 19 augustus 2019 van klager met bijlagen;
- de brief met bijlagen van 24 september 2019 van de deken inhoudende een reactie op het beklag, ingekomen per e-mail op 25 september 2019;
- het e-mailbericht met bijlagen van 5 oktober 2019 van klager.
2.3 Bij bericht van 24 oktober 2019 heeft de griffie van het hof klager onder meer bericht dat de zaak in raadkamer, dat wil zeggen zonder mondelinge behandeling, op basis van de schriftelijke stukken zal worden beoordeeld en dat de uitspraakdatum is bepaald op 18 november 2019.
2.4 Bij bericht van 31 oktober 2019 heeft klager meegedeeld het onacceptabel te vinden dat de zeer ernstige klachten zonder mondelinge behandeling en enkel op basis van de schriftelijke stukken worden behandeld. Bij bericht van 11 november 2019 heeft klager gerappelleerd en verwezen naar de aangekondigde uitspraakdatum.
2.5 Bij bericht van 18 november 2019 heeft de griffie van het hof de ontvangst van de onder 2.4 genoemde berichten bevestigd en onder meer bericht dat het hof geen aanleiding ziet op basis van de verkregen inzichten om deze zaak ter zitting te behandelen.
2.6 Bij bericht van 17 december 2019 heeft het hof aan partijen bericht dat op 13 januari 2020 uitspraak wordt gedaan.
3 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
3.1. Klager is bij het Gerechtshof Den Haag verwikkeld in een procedure tegen de Staat der Nederlanden. Voor deze procedure heeft klager de bijstand van [naam advocaat 1] ingeroepen.
3.2 Bij brief van 15 mei 2019 heeft klager - kennelijk buiten zijn advocaat om - zelf een wrakingsincident opgeworpen naar aanleiding van een 25 maart 2019 gehouden zitting bij dit gerechtshof.
3.3 De griffier van de wrakingskamer van het gerechtshof heeft vervolgens de advocaat van klager laten weten dat het wrakingsverzoek niet in behandeling kan worden genomen omdat dit verzoek door tussenkomst van een advocaat moet gebeuren. Klager is in de gelegenheid gesteld deze omissie te herstellen.
3.4 Bij e-mail van 27 mei 2019 heeft zijn advocaat aan klager gevraagd welke feiten of omstandigheden klager aanleiding hebben gegeven tot het indienen van het wrakingsverzoek; na ontvangst van diens reactie zou hij de haalbaarheid daarvan beoordelen. De advocaat heeft daarbij het voorbehoud gemaakt dat hij mogelijk geen medewerking zal verlenen aan het door klager ingediende wrakingsverzoek. Ook heeft hij klager laten weten advies aan de deken te hebben gevraagd omdat hij niet buiten zijn wil betrokken wil worden in een wrakingsprocedure waarin hij geen aandeel heeft.
3.5 Nadien heeft de advocaat klager laten weten niet bereid te zijn het wrakingsverzoek te ondertekenen omdat hij er (onder meer) geen gronden als voorzien in de wet in ziet. De advocaat heeft klager er daarbij op gewezen dat klager al een voorgeschiedenis van wrakingen in eerdere procedures heeft en dat hij daarom bij herhaling aan klager heeft aangegeven dat hij niet zomaar tot wraking zal overgaan.
Daarbij heeft hij klager er ook op gewezen dat hij wraking vraagt van een paar in zeer hoog aanzien staande raadsheren en hij voor een “fait accompli” is gesteld doordat klager geheel buiten hem om en zonder hem te hebben geconsulteerd zelf een wrakingsverzoek heeft ingediend in de verwachting dat hij dat dan wel zou ondertekenen en ondersteunen. Mocht klager het wrakingsverzoek alsnog willen handhaven dan laat de advocaat klager weten dat hij een andere procesvertegenwoordiger moet zoeken die dat wel doet en dat hij zich aan zaak zal onttrekken.
3.6 Bij brief van 11 juli 2019 met bijlagen heeft klager de deken verzocht om aanwijzing van een advocaat op de voet van art. 13 Advocatenwet.
3.7 Bij beslissing van 26 juli 2019 heeft de waarnemend deken het verzoek afgewezen. Daartoe heeft de deken overwogen dat het niet zo is dat klager in de procedure in hoger beroep geen advocaat had en dat het ook niet zo is dat klager niet in staat was om met een advocaat de mogelijkheid van een wrakingsverzoek te bespreken. De advocaat heeft echter om hem moverende redenen besloten het wrakingsverzoek niet voor klager in te dienen of te ondertekenen. Art. 13 Advocatenwet is niet bedoeld om voor een rechtzoekende een advocaat aan te wijzen die aan de wensen van de rechtzoekende tegemoet komt in de situatie dat een andere advocaat reeds een standpunt heeft bepaald, waarvan niet is gebleken dat het niet voldoet aan daaraan in redelijkheid te stellen eisen.
4 BEOORDELING
4.1 In zijn klaagschrift voert klager vele zaken aan maar het klaagschrift bevat geen stellingen over de vraag waar het in deze beklagprocedure in de kern om gaat, namelijk: heeft de deken wegens gegronde redenen het aanwijzingsverzoek mogen afwijzen. Dit is dan ook de reden waarom het hof het niet nodig heeft gevonden een mondelinge behandeling te bepalen.
4.2 Het hof overweegt het volgende. Klager heeft aanwijzing van een advocaat verzocht omdat zijn advocaat niet bereid was het door hem zelf reeds ingediende wrakingsverzoek als advocaat te ondertekenen. Zijn advocaat heeft gemotiveerd uitgelegd waarom dit verzoek naar zijn oordeel kansloos is. In het kader van het aanwijzingsverzoek aan de deken heeft klager niet toereikend kunnen uitleggen dat dit advies van zijn advocaat onjuist was. Ook in deze beklagprocedure zijn geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat het wrakingsverzoek niet als kansloos moet worden aangemerkt. De omstandigheid dat klager in de knel is gekomen doordat hij buiten zijn advocaat om een wrakingsverzoek heeft ingediend en zijn advocaat nadien om begrijpelijke redenen niet bereid is dit verzoek alsnog voor hem te ondertekenen, heeft klager over zichzelf afgeroepen.
4.3 De deken is daarom op juiste gronden tot zijn besluit gekomen. Het beklag zal ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de (waarnemend) Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 26 juli 2019 ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. I.P.A. van Heijst en J.D. Streefkerk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2020.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 13 januari 2020.