Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2020:4
Zaaknummer
19-637/DB/ZWB
Inhoudsindicatie
Dat klager en verweerder een verschil van inzicht hadden over de aanpak van de zaak betekent niet dat verweerder nimmer de intentie heeft gehad om klagers dossier met inachtneming van de polisvoorwaarden te behandelen. Gelet op vertrouwensbreuk en verschil van inzicht mocht verweerder zich terugtrekken en dat heeft hij niet op onzorgvuldige wijze gedaan. Ondanks de door klager ondertekende machtiging, waarmee hij toestemming heeft gegeven aan verweerder om de verzekeraar informatie te verstrekken uit klagers dossier, heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zijn juridische standpunt over de verdere behandeling van de zaak aan de verzekeraar te geven, zonder het advies vooraf aan klager te sturen en klager om toestemming te vragen voor verstrekking van het advies aan de verzekeraar. Niet gebleken dat verweerder onredelijk voordeel heeft genoten. Deels ongegrond, deels gegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 27 januari 2020
in de zaak 19-637/DB/ZWB
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Op 24 januari 2019 heeft klager middels een klachtformulier bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 Bij e-mail aan de raad van 18 september 2019 met kenmerk nr. K19-019 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 november 2019. Verschenen zijn klager en verweerder, bijgestaan door mr. dr. M.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken;
- het nagekomen e-mailbericht van klager d.d. 11 oktober 2019;
- de nagekomen brief met bijlagen van klager d.d. 29 oktober 2019.
2 Feiten
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:
2.2 Verweerder is als netwerkadvocaat aangesloten bij de Stichting A.R. (hierna: “de verzekeraar”). Op basis van de afspraken tussen verweerders kantoor en de verzekeraar ontvangt verweerders kantoor een fixed fee voor de behandeling van zaken die door de verzekeraar worden uitbesteed.
2.3 Klager heeft in 2016 een geschil gekregen met een Vereniging van Eigenaars (hierna: “VVE”) en hij heeft de kwestie gemeld bij de verzekeraar bij wie hij een rechtsbijstandsverzekering had afgesloten. Klager is vervolgens bijgestaan door een door de verzekeraar aangewezen netwerkadvocaat. Klager is bij beschikking van de kantonrechter d.d. 7 juni 2017 grotendeels in het gelijk gesteld. De VVE gaf volgens klager onvoldoende uitvoering aan de beschikking van de kantonrechter en klager wenste vervolgstappen.
2.4 Omdat klagers toenmalige advocaat klager niet verder wilde bijstaan, heeft de verzekeraar op 14 december 2017 verweerder de opdracht verstrekt om de zaak verder te behandelen. De verzekeraar heeft klager bij e-mail d.d. 14 december 2017 geïnformeerd over de aan verweerder verstrekte opdracht. In dit e-mailbericht is onder meer vermeld:
“Ik vraag u de bijgevoegde machtiging in te vullen. Zonder uw toestemming mag uw advocaat ons niet informeren over uw dossier. U moet daar dan schriftelijk toestemming voor geven. Dit noemen wij een machtiging. U machtigt dan uw advocaat om gegevens te verstrekken aan Stichting A.R.. (…) Als u ervoor kiest om de machtiging niet af te geven, vragen wij u om ons zelf op de hoogte te houden over het verloop van uw dossier. (…)”
Klager heeft de machtiging ondertekend, luidend als volgt:
“Met deze machtiging geef ik mijn rechtshulpverlener toestemming om [de verzekeraar] te informeren over de inhoud van het hiervoor genoemde rechtshulpdossier. Ik verstrek deze machtiging, terwijl ik het volgende weet:
[de verzekeraar] verleent (voor zover de polis dekking biedt) rechtshulp aan verzekerden van de verzekeraars binnen A., maar is juridisch volledig zelfstandig en onafhankelijk. Dit waarborgt de strikt vertrouwelijke behandeling van mijn gegevens.
Als ik geen toestemming geef voor verstrekking van inhoudelijke informatie over de rechtshulp aan [de verzekeraar], moet ik zelf de verzekeraar informeren. Zoals over het haalbare resultaat, de aanpak en het werk dat daarvoor nodig is.
Mijn privacy is door de wet beschermd. Mijn verzekeraar heeft zonder mijn toestemming geen recht op inzage van mijn rechtshulpdossier.
Dit wetende, geef ik toestemming aan mijn rechtshulpverlener om [de verzekeraar] te informeren over de inhoud van de aan mij verleende rechtshulp in bovengenoemd dossier. “
2.5 Op 15 december 2017 heeft verweerder de opdracht van de verzekeraar aan klager bevestigd, waarin onder meer is opgenomen:
“(…) Onze eerste stap is een onderzoek naar de haalbaarheid en juiste aanpak van de zaak. Uw rechtsbijstandsverzekeraar heeft ons namelijk opgedragen om eerst een inschatting van uw proceskansen te maken. Alleen voor zover wij op voorhand een redelijke kans op succes in een gerechtelijke procedure aanwezig achten, staat het ons vrij om u op kosten van uw rechtsbijstandsverzekeraar bij te staan.(…)”
Voorts heeft verweerder op 15 december 2017 telefonisch contact opgenomen met klager.
2.6 Nadat klager verweerder informatie had toegestuurd en verweerder het procesdossier van klagers vorige advocaat had ontvangen hebben klager en verweerder op 20 december 2017 telefonisch contact gehad over de aanpak van de zaak. Ook hebben klager en verweerder per e-mail gecorrespondeerd over de aanpak van de zaak. Verweerder heeft op 2 januari 2018 telefonisch contact gehad met de advocaat van de VVE’s. Verweerder heeft klager hierover dezelfde dag per e-mail geïnformeerd en heeft klager om aanvullende informatie gevraagd, die klager diezelfde dag per e-mail aan verweerder heeft toegestuurd. Op 3 januari 2018 heeft verweerder een schriftelijke reactie van de advocaat van de VVE’s ontvangen, die hij diezelfde dag aan klager heeft doorgestuurd.
2.7 Klager en verweerder hebben op 3 en 17 januari 2018 wederom telefonisch contact gehad. Klager en verweerder waren het niet eens over de aanpak van de zaak. Tijdens het telefoongesprek van 17 januari 2018 heeft klager zijn stem verheven, waarna verweerder het telefoongesprek heeft beëindigd.
2.8 Bij e-mail d.d. 18 januari 2018 heeft verweerder klager als volgt bericht:
“Gisteren hadden wij telefonisch contact. (…)
Allereerst merk ik op dat ik het telefoongesprek als uiterst onprettig heb ervaren. Ik wens op een normale manier (zonder stemverheffingen) te woord gestaan te worden door cliënten, derhalve ook door u. Daarnaast vind ik het niet prettig als cliënten mij vertellen wat ik moet doen. Ik heb tot doel om het beste resultaat te behalen voor mijn cliënten, maar de wijze waarop geprobeerd wordt dat resultaat te behalen, gebeurt in overleg. Ik voer dus niet uit dat wat cliënten mij opdragen, zoals u helaas voor ogen hebt. Dit is overigens ook in strijd met mijn beroeps- en gedragsregels.
Gelet op de wijze waarop u mij te woord stond en de wijze waarop u wenst dat ik de zaak moet gaan behandelen (uitvoeren van de door u gewenste acties), kom ik reeds tot de conclusie dat ik niet bereid ben om uw belangen te behartigen, alsmede dat thans duidelijk is dat u niet het benodigde vertrouwen hebt in mijn belangenbehartiging.
In aanvulling hierop merk ik nog het volgende op over uw geschil met de VVE’s.
Bestudering van het (proces)dossier (waarbij ik opmerk dat ik niet bekend ben met het standpunt van uw vorige advocaat in deze zaak) en uw toelichting daarop, wijst uit dat sprake is van een langlopend geschil. Dit heeft geleid tot een beschikking van de 7 juni 2017 van de kantonrechter te Almere. (…)
Teneinde tot een oplossing te komen, moet mijns inziens de insteek zijn dat vastgesteld wordt wat er nodig is om de jaarrekeningen en exploitatiebegrotingen vast te kunnen stellen. (…) U hebt een andere insteek. U wenst dat er eerst afscheid wordt genomen van de huidige beheerder/bestuurder (…)
Ik kan mij niet vinden in de door u gewenste insteek, waarbij ik zekerheidshalve opmerk dat ik een zaak tegen de VVE’s in behandeling heb en niet tegen [X]. (…)
Kortom: ik ben en blijf van mening dat de insteek moet zijn om met de andere leden tot een oplossing te komen door concreet de lopende geschilpunten in kaart te brengen en deze geschilpunten onderling op te lossen, zodat de jaarrekeningen en exploitatiebegroting vastgesteld kunnen worden. Ik verwacht daarnaast niet dat een rechter op dit moment zal bepalen dat [X] als bestuurder moet worden ontslagen (….).
Deze e-mail heb ik cc naar mevrouw mr. [Y] van [de verzekeraar]. Ik ga ervan uit dat u naar aanleiding van deze e-mail met haar contact zult hebben over de verdere behandeling van de zaak.(…)”
2.9 Verweerder heeft zijn e-mail aan klager d.d. 18 januari 2018 in cc verzonden aan de verzekeraar.
2.10 Bij e-mail d.d. 16 februari 2018 heeft klager aan verweerder medegedeeld dat de verzekeraar hem na verweerders e-mail d.d. 18 januari 2018 geen rechtsbijstand meer had verleend. Klager heeft verweerder verzocht om zijn actie te verklaren en eventuele misverstanden op te helderen. Bij e-mail van eveneens 16 februari 2018 heeft verweerder gereageerd en heeft hij klager bericht dat hij zijn e-mail d.d. 18 januari 2018 in cc naar de verzekeraar heeft gestuurd, opdat deze met klager overleg zou kunnen hebben over de verdere behandeling van de zaak. Verweerder heeft verder aan klager medegedeeld dat hij diens rechten op basis van de rechtsbijstandsverzekeraar en de verdere behandeling van de zaak met de verzekeraar kon bespreken. Op deze e-mail heeft klager, eveneens op 16 februari 2018, gereageerd.
2.11 Bij e-mail d.d. 20 februari 2018 heeft verweerder klager bericht dat hij betwist dat hij klagers belangen heeft geschaad en (andermaal) dat klager met de verzekeraar contact dient op te nemen over de verdere behandeling van de zaak.
2.12 Bij e-mails d.d. 20, 23 februari en 16 maart 2018 heeft klager zich nogmaals tot verweerder gericht. Verweerder heeft klager bij e-mail d.d. 20 maart 2018 bericht dat hij klager niet langer bijstond en niet meer op diens e-mails zou reageren. Klager heeft bij e-mail d.d. 29 maart 2018 gereageerd, waarop verweerder bij e-mail van 29 maart 2018 een laatste reactie heeft gegeven. Bij e-mail d.d. 2 april 2018 heeft klager nog een reactie gestuurd.
2.13 Verweerder heeft het dossier in overleg met klager aan de verzekeraar ter beschikking gesteld.
2.14 Verweerders kantoor heeft voor de door verweerder verrichte werkzaamheden een fixed fee van € 1.785,12 exclusief BTW van de verzekeraar betaald gekregen. Verweerder heeft in klagers zaak 12 uur besteed.
2.15 Op 6 juli 2018 zijn vragen voorgelegd aan een bindend adviseur, mr. R, die bij brief d.d. 6 december 2018 een second opinion heeft uitgebracht.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij :
1. de opdracht van de verzekeraar niet had mogen aannemen als hij niet bereid was om klager de verzekerde rechtsbijstand te verlenen en de polisvoorwaarden in acht te nemen;
2. de behandeling van klagers zaak heeft beëindigd, zonder eerst voor een behoorlijke overdracht van het dossier zorg te dragen;
3. zijn juridische standpunt over de verdere behandeling van de zaak aan de verzekeraar heeft gegeven;
4. onredelijk voordeel heeft genoten, doordat hij van de verzekeraar een vergoeding, althans een fixed fee, heeft ontvangen voor zijn werkzaamheden, terwijl hij de opdracht niet heeft uitgevoerd.
4 VERWEER
4.1 De klacht is in alle onderdelen ongegrond. Bij het aanvaarden van de opdracht had verweerder geen reden om de opdracht te weigeren. Pas na bestudering van het dossier, kon hij een kanseninschatting maken en de aanpak van de zaak met klager bespreken. Pas toen bleek dat klager en verweerder niet op een lijn zaten en dat klager geen vertrouwen had in de door verweerder voorgestelde aanpak. Dit had verweerder niet kunnen voorzien bij het aanvaarden van de opdracht.
4.2 Bij de uitvoering van de van de verzekeraar verkregen opdracht moet verweerder steeds blijven bepalen of er een redelijke kans op succes aanwezig is. Verweerder en de verzekeraar hebben klager daarop gewezen. Indien verweerder meent dat er geen sprake is van een redelijke kans op succes, kan klager desgewenst met een beroep op de in de polisvoorwaarden opgenomen geschillenregeling een second opinion aanvragen. Vanwege het verschil van inzicht kon verweerder klagers belangen niet langer behartigen. Er was sprake van een vertrouwensbreuk. Verweerder heeft zich dan ook onttrokken en heeft het dossier gesloten. Verweerder heeft het dossier overhandigd aan de advocaat die aan klager een second opinion zou geven.
4.3 In de brief van 18 januari 2018 heeft verweerder uiteengezet waarom hij klager niet langer kon bijstaan. Het stond verweerder vrij om een afschrift van deze brief aan de verzekeraar toe te sturen. Klager heeft immers een machtiging ondertekend op grond waarvan de verzekeraar recht had op informatie uit het dossier. Bovendien was het van belang dat de verzekeraar verweerders standpunt kende, omdat dit van belang was voor de toepassing van de geschillenregeling.
4.4 Klager heeft geen belang bij de klacht dat verweerder onredelijk voordeel zou hebben genoten. Niet klager, maar de verzekeraar heeft voor verweerders werkzaamheden betaald. Verweerder heeft overigens geen onredelijk voordeel genoten. Verweerder heeft daadwerkelijk juridische werkzaamheden verricht. Na het aanvaarden van de opdracht is het dossier bestudeerd, is er overleg geweest met de wederpartij en heeft verweerder de aanpak van de zaak met klager besproken. Dat er een verschil van inzicht bestond over de aanpak van de zaak en dat klager geen vertrouwen had in verweerder, ligt in klagers risicosfeer en betekent niet dat verweerders werkzaamheden niet vergoed zouden moeten worden. Verweerder heeft 12 uur aan de zaak besteed en heeft van de verzekeraar een bedrag van € 1.785,12 ex BTW ontvangen. Indien verweerder zijn werkzaamheden op basis van zijn gebruikelijke uurtarief in rekening had kunnen brengen, zou zijn declaratie veel hoger zijn geweest. Overigens heeft de verzekeraar ook nimmer gevraagd om terugbetaling van de fixed fee.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt vast dat de klacht ziet op het optreden van verweerder in de periode van 14 december 2017 tot en met 18 januari 2018. Indien in het navolgende wordt verwezen naar de gedragsregels, worden de gedragsregels bedoeld zoals die tot 22 februari 2018 van toepassing waren, aangezien de gedragingen waarop de klacht ziet voor die datum hebben plaatsgevonden.
5.2 Klachtonderdeel 1
Klachtonderdeel 1 veronderstelt dat verweerder reeds bij voorbaat niet bereid was om klager de verzekerde rechtsbijstand te verlenen en de polisvoorwaarden in acht te nemen. Voor de juistheid van die veronderstelling heeft de raad echter noch in het dossier noch in het verhandelde ter zitting enig aanknopingspunt gevonden. Het was de taak van verweerder om -ook bij aanvang van de juridische bijstand- de haalbaarheid en de juiste aanpak van de zaak vast te stellen. Om een inschatting te kunnen maken van de proceskansen diende verweerder eerst het dossier te bestuderen en met klager te bespreken. Dat heeft verweerder ook gedaan. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht wat de (on)mogelijkheden waren in klagers zaak. Dat tussen klager en verweerder een verschil van inzicht bleek te bestaan over de aanpak van de zaak betekent niet dat verweerder nimmer de intentie heeft gehad om de zaak conform de polisvoorwaarden te behandelen. Klachtonderdeel 1 is derhalve ongegrond.
5.3 Klachtonderdeel 2
Gedragsregel 9 (oud) lid 2 bepaalt dat, indien tussen de advocaat en zijn cliënt verschil van mening bestaat over de wijze waarop de zaak moet worden behandeld en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost, de advocaat zich dient terug te trekken. Gedragsregel 9 (oud) lid 3 bepaalt dat, wanneer de advocaat besluit een hem verstrekte opdracht neer te leggen, hij dat op zorgvuldige wijze dient te doen en hij ervoor dient zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.
5.4 Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat tussen klager en verweerder een verschil van inzicht bestond over de aanpak van de zaak. Klager en verweerder hebben meerdere malen met elkaar gesproken, maar konden het niet eens worden. Tevens staat vast dat klager tijdens het telefoongesprek op 17 januari 2018 zijn stem heeft verheven en dat verweerder dit telefoongesprek als onaangenaam heeft ervaren.
5.5 Verweerder heeft de behandeling van de zaak op 18 januari 2018 beëindigd. Gezien het verschil van inzicht over de aanpak van de zaak en de door verweerder geconstateerde vertrouwensbreuk stond dit verweerder vrij en was hij daartoe zelfs verplicht. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder de behandeling van klagers zaak ook niet op onzorgvuldige wijze neergelegd. De raad begrijpt dat klager zich op het standpunt stelt dat verweerder het advies van de bindend adviseur had moeten afwachten, zodat het dossier aan een opvolgende behandelaar kon worden overgedragen. Verweerder zou dit met zijn handelwijze hebben gefrustreerd, waardoor klager van verdere rechtshulp verstoken is gebleven. Bij e-mail d.d. 18 januari 2018 heeft verweerder gemotiveerd aan klager toegelicht waarom hij de behandeling van klagers zaak neerlegde. Verweerder heeft de verzekeraar van het beëindigen van zijn werkzaamheden op de hoogte gesteld en heeft klager geadviseerd om voor de verdere behandeling van de zaak contact op te nemen met de verzekeraar. Het lag op de weg van klager om vervolgens in contact te treden met de verzekeraar en desgewenst een beroep te doen op de in de polisvoorwaarden opgenomen geschillenregeling. Verweerder stond daarbuiten. Nu verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het beëindigen van zijn werkzaamheden, noch van de wijze waarop hij dat heeft gedaan, is ook klachtonderdeel 2 ongegrond.
5.6 Klachtonderdeel 3
De raad stelt voorop dat in beginsel alle van de cliënt aan de advocaat toevertrouwde informatie als vertrouwelijk dient te worden aangemerkt en dat daarop de uit de relatie advocaat-cliënt voortvloeiende geheimhoudingsplicht van toepassing is. Deze geheimhoudingsplicht gaat vóór op verplichtingen van een advocaat jegens een derde, in dit geval de verzekeraar, die hem voor de zaak betaalt. Het is voorts aan de verzekerde, de cliënt van de advocaat dus, om te bepalen welke invulling de verzekerde/cliënt wil geven aan de polisverplichtingen jegens de verzekeraar.
5.7 In de onderhavige zaak heeft klager middels de door hem op 14 december 2017 ondertekende machtiging toestemming gegeven aan verweerder om de verzekeraar te informeren over de inhoud van het dossier en de inhoud van de verleende rechtshulp. In een telefoongesprek op 17 januari 2018 is gebleken dat klager en verweerder het niet eens waren over de aanpak van de zaak. Niet is echter gebleken dat verweerder het advies, zoals vervolgens verwoord in zijn mail van 18 januari 2018, vooraf aan klager heeft gestuurd en evenmin dat hij klager om toestemming heeft gevraagd dit advies aan de verzekeraar toe te sturen. Onder die omstandigheden en gelet op het hiervoor geformuleerde uitgangspunt van vertrouwelijkheid die heeft te gelden tussen de advocaat en zijn cliënt, stond het verweerder naar het oordeel van de raad niet vrij om zijn e-mail aan klager d.d. 18 januari 2018 in cc aan de verzekeraar te sturen en daarmee zijn juridische standpunt over de zaak aan de verzekeraar kenbaar te maken. Op grond van het voorgaande is klachtonderdeel 3 gegrond.
5.8 Klachtonderdeel 4
De raad is van oordeel dat klager de klacht, dat verweerder onredelijk voordeel heeft genoten, onvoldoende heeft onderbouwd en concreet gemaakt. De raad stelt vast dat verweerder het dossier heeft bestudeerd, contact heeft opgenomen met de advocaat van klagers wederpartij, heeft gecorrespondeerd met klager en meerdere malen met klager over de aanpak van de zaak heeft gesproken. Dat verweerder werkzaamheden in klagers zaak heeft verricht staat derhalve vast. Van het feit dat verweerder zijn werkzaamheden vervolgens heeft moeten neerleggen kan hem, zoals hierboven onder 5.3, 5.4 en 5.5 is overwogen, geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Naar het oordeel van de raad kan verweerder evenmin een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat hij aanspraak heeft gemaakt op betaling van de kennelijk met de verzekeraar overeengekomen vergoeding. Klachtonderdeel 4 is derhalve eveneens ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad komt tot de slotsom dat de klachtonderdelen 1, 2 en 4 ongegrond zijn en dat klachtonderdeel 3 gegrond is. De raad acht een waarschuwing een passende maatregel.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50 reiskosten van klager,
b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500 kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig een rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
7.5 Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel 3 gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen 1, 2 en 4 ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5./
Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, mrs. H.C.M. Schaeken en mr. A.A.M. Schutte, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2020.
Griffier Voorzitter