Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-12-2019
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2019:219
Zaaknummer
190082
Inhoudsindicatie
Bekrachtiging beslissing raad. Deels niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding, voor het overige ongegrond.
Uitspraak
BESLISSING
van 9 december 2019
in de zaak 190082
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 18 maart 2019, onder nummer 18-158, aan partijen gezonden op 18 maart 2019, waarbij klager niet-ontvankelijk is verklaard in zijn klacht op onderdeel a) en de klacht op onderdeel b) ongegrond is verklaard.
1.2 De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2019:85.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 Het beroepschrift van klager is op 30 maart 2019 per e-mail en op 4 april 2019 per post ter griffie van het hof ontvangen. Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg;
- de brief van klager van 14 april 2019;
- de brief van verweerder van 13 mei 2019.
2.2 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 oktober 2019, waar klager, bijgestaan door [naam gemachtigde], en verweerder zijn verschenen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) de op 17 januari 2011 tussen partijen (klager en zijn voormalige partner) gemaakte afspraken niet in het convenant vast te leggen, waardoor klager ernstige schade heeft geleden die verweerder dient te vergoeden;
b) zich in een gesprek op of omstreeks 18 januari 2017 in het kader van de interne klacht van klager op een onheuse manier over en tegenover hem uit te laten.
Toelichting (ad b)
3.2 Volgens klager hebben verweerder en zijn kantoorgenoot [naam kantoorgenoot 1] zich tijdens dat gesprek denigrerend en agressief over hem uitgelaten, zoals onder meer blijkt uit hun opmerkingen, die kunnen worden bewezen met de aanwezige bandopname:
- ‘het dossier heb ik uit het archief moeten halen’;
- regelmatig herhalend “onzin, onzin, het is jouw eigen schuld geweest”;
- conclusie van [naam kantoorgenoot 1]: ‘je bent door je ex-partner flink genaaid, en daar wil je verweerder de schuld voor geven’;
- ‘je mag blij zijn dat we wat voor je hebben gedaan, op toevoeging basis nog wel’;
- ‘je mag blij zijn dat we jou er niet hadden uit geschopt, zoals andere advocaten wel hadden gedaan’;
- ‘het heeft ons geld gekost!’;
- ‘je was er slechter uitgekomen als we naar de rechter waren gegaan’;
- op een bedreigende toon: ‘we hadden je van alles kunnen flikken!’
4 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
4.1 Verweerder heeft vanaf omstreeks 2011 als opvolgend advocaat de belangen van klager behartigd inzake de beëindiging van zijn samenlevingsovereenkomst met zijn toenmalige partner.
4.2 Op 17 januari 2011 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de voormalige partner van klager en haar advocaat, [naam advocaat ex-partner klager], klager, verweerder en [naam advocaat-stagiaire] (advocaat-stagiaire bij verweerder). [naam advocaat stagiaire] heeft hiervan op verzoek van verweerder een handgeschreven verslag gemaakt.
4.3 Bij e-mailbericht van 2 maart 2011 heeft [naam advocaat] namens haar cliënte aan [naam advocaat stagiaire] het door [naam advocaat] opgestelde verslag van de bespreking van 17 januari 2011 gestuurd, met daarop diverse eigen aanvullingen van zaken die niet waren besproken en voorts diverse vragen gesteld.
4.4 Daarop heeft [naam advocaat stagiaire] namens verweerder bij faxbericht van 24 maart 2011 inhoudelijk gereageerd en onder meer geschreven: “Uw e-mailbericht van 2 maart jl. heb ik in goede orde ontvangen en doorgestuurd naar cliënt. Namens hem kan ik u het volgende berichten. (…).”
4.5 In de daaropvolgende periode heeft [naam advocaat stagiaire] gecorrespondeerd met [naam advocaat ex-partner klager] over de afwikkeling van het samenlevingscontract, waarbij ook de overname van de woning door klager en zijn zoon aan bod is gekomen.
4.6 Per e-mailbericht van 25 oktober 2011 heeft verweerder [naam advocaat ex-partner klager] verzocht om een concept-convenant op te sturen. Verweerder heeft op 30 januari 2012 het (eerste) door [naam advocaat ex-partner klager] op 26 januari 2012 gemaakte concept-convenant ontvangen. Het dossier van klager is daarna (intern) (mede) overgenomen door [naam kantoorgenoot 2], terwijl verweerder de behandelaar van de zaak is gebleven.
4.7 Van februari tot oktober 2012 is veelvuldig overleg gevoerd met de advocaat van de wederpartij, onder meer over de tegenvordering van klager met betrekking tot de kosten van de huishouding en met betrekking tot de overname van de hypotheek door klager en zijn zoon en zijn voorstellen gedaan om tot een vergelijk te komen.
4.8 Op 15 oktober 2012 heeft klager schriftelijk aan verweerder laten weten het laatste voorstel van de wederpartij af te wijzen en de woning te koop te gaan zetten. Eind oktober 2012 heeft ING meegedeeld niet meer bereid te zijn om de hypotheek te laten overschrijven op naam van klager en zijn zoon.
4.9 Bij brief van 11 maart 2016 heeft verweerder aan klager laten weten over te gaan tot sluiting en archivering van het dossier behoudens andersluidend bericht.
4.10 Bij brief van 3 november 2016 heeft verweerder aan klager laten weten dat op zijn voormalige partner op 15 maart 2014 de toepassing van de schuldsaneringsregeling is uitgesproken, klager geadviseerd om dat ook te doen en aan klager een toelichting gegeven op zijn restschuld bij ING. Daarnaast heeft verweerder op diens verzoek aan klager een kopie van de gespreksnotitie van 17 januari 2011 van [naam advocaat stagiaire] gestuurd en aan klager gevraagd of hij de zaak opnieuw wenste op te pakken, waarbij eerst een toevoeging zou moeten worden aangevraagd.
4.11 Op 15 november 2016 heeft klager een interne klacht ingediend bij het kantoor van verweerder. Daarop heeft omstreeks 18 januari 2017 een gesprek plaatsgevonden waarbij aanwezig waren klager, een vriend van hem, verweerder en diens kantoorgenoot [naam kantoorgenoot 1]. Dat gesprek is op een geluidsband opgenomen.
5 BEOORDELING
5.1 Het hof stelt voorop dat geen grief is gericht tegen de door de raad vastgestelde klachtomschrijving (met toelichting), zoals weergegeven onder 3. Het hof zal zich moeten beperken tot de beoordeling van die klacht en al hetgeen klager ter zitting aan bezwaren tegen verweerder heeft geuit voor zover die geen betrekking hebben op de vastgestelde klacht, buiten beschouwing laten.
5.2 Klachtonderdeel a betreft het verwijt aan verweerder dat tussen klager en zijn voormalige partner op 17 januari 2011 gemaakte afspraken niet in een convenant zijn vastgelegd.
5.3 Vast staat dat tot oktober 2012 veelvuldig overleg heeft plaatsgevonden met het doel om overeenstemming tussen klager en zijn voormalige partner te bereiken en dat klager op 15 oktober 2012 aan verweerder heeft laten weten het laatste voorstel van zijn voormalige partner af te wijzen. Voor klager moet toen duidelijk zijn geweest dat zijn voormalige partner en hij niet tot overeenstemming konden komen en dat derhalve geen convenant kon worden opgesteld waarover zij het beiden eens konden worden. Dit brengt mede dat, indien klager meende dat wel afspraken tussen hem en zijn voormalige partner waren gemaakt die niet correct in een concept-convenant waren verwoord, hij daarvan en van de gevolgen daarvan in oktober 2012 op de hoogte moet zijn geweest.
5.4 De klacht waarbij hij verweerder met betrekking tot deze kwestie nalatigheid verwijt, heeft klager eerst bij een op 24 februari 2017 meer dan 4 jaren nadien door de deken ontvangen brief ingediend.
5.5 Op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en onder a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard, indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Het betreft hier een vervaltermijn, die desnoods ambtshalve door het hof dient te worden toegepast.
5.6 Nu de klacht meer dan drie jaren na de bekendheid van klager met (de gevolgen van) de door hem in zijn klacht verweten nalatigheid van verweerder is ingediend, heeft de raad terecht klager in zijn klacht op onderdeel a niet-ontvankelijk verklaard en faalt de tegen de desbetreffende beslissing gerichte grief.
5.7 Hetgeen klager in hoger beroep met betrekking tot klachtonderdeel b heeft aangevoerd, kan niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de raad, zodat ook de tegen dat oordeel gerichte grief faalt.
5.8 Nu de grieven falen, moet de bestreden beslissing van de raad worden bekrachtigd.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- bekrachtigt de tussen de partijen onder nummer 18-158 gegeven beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 18 maart 2019.
Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.D. Kiers-Becking, H. van Loo, G.J.L.F. Schakenraad en C.A.M.J. Raymakers, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2019.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 9 december 2019.