Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2020:3
Zaaknummer
19-554/A/A
Zaaknummer
19-555/A/A
Inhoudsindicatie
Klacht over eigen advocaten ongegrond. Niet is komen vast te staan dat verweerder sub 2 met klagers de afspraak zou hebben gemaakt hen bij te staan op basis van het no cure no pay beginsel. Evenmin is gebleken dat verweerder sub 2 de zaak van klagers onvoldoende voortvarend zou hebben behandeld. Klagers betwisten ermee te hebben ingestemd dat de declaraties rechtstreeks aan de aansprakelijke verzekeraar zouden worden gestuurd. Uit het dossier kan echter niet worden afgeleid dat zij op enig moment om afschriften van de declaraties hebben gevraagd. Gelet op de omstandigheden is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerders de declaraties niet (ook) aan klagers hebben gestuurd.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 6 januari 2020
in de zaken 19-554/A/A en 19-555/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over:
verweerders
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 september 2018 hebben klagers het klachtformulier op de site van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam ingevuld en daarmee bij de deken van de Orde van Advocaten in genoemd arrondissement (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders.
1.2 Bij brief aan de raad van 8 augustus 2019 met kenmerk 2018-702790 en 2018-702791, door de raad ontvangen op 9 augustus 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 november 2019 in aanwezigheid van verweerders. Klager 1 heeft via een videoverbinding deelgenomen aan de behandeling. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van:
de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 33 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klagers zijn op 20 maart 2016 betrokken geraakt bij een verkeersongeval en hebben (letsel)schade opgelopen.
2.2 Op 23 maart 2016 hebben klagers een intakegesprek gevoerd met verweerder 2. Vervolgens heeft verweerder 2 de zaak van klagers in behandeling genomen.
2.3 Een brief van 23 maart 2016 van verweerder 2 aan klager 1 luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Naar aanleiding van onze afspraak bevestig ik u schriftelijk mijn bereidheid de behandeling van uw dossier op mij te nemen c.q. voort te zetten.
De kosten van juridische bijstand die ik u verleen vormt mogelijk schade als gevolg van het ongeval. De rechtsbijstandnota zend ik dan ook steeds rechtstreeks ter betaling door aan de (mogelijk) aansprakelijke partij(en)/verzekeraar(s). Mochten deze partijen, aansprakelijk voor de schade, om wat voor reden dan ook besluiten om niet de (gehele) nota’s te vergoeden dan breng ik u hier uiteraard van op de hoogte. Mijn tarief is gebaseerd op het tarief van een gespecialiseerd advocaat. Voor de werkzaamheden wordt het door de Nederlandse Orde van Advocaten voor curatoren in faillissementen voor het desbetreffende jaar gepubliceerde basisuurtarief berekend (thans € 203 (2016) x specialisatiefactor 1,25 te vermeerderen met 6% kantoorkosten en BTW, bij een schadeomvang of belang van meer dan € 70.000 geldt het basistarief x factor 1,5. Naast het uurtarief x factor worden de kosten doorberekend die voor de behandeling van uw zaak moeten worden gemaakt zoals voor het opvragen van medische gegevens en de kosten van mijn medisch adviseur.
Bij een geschil met de aansprakelijke partij dat niet in der minne valt op te lossen wordt nodig zelfstandig – los van u – op basis van een zogenaamde privatieve lastgevingsovereenkomst (zie bijlage) rechtstreeks op de aansprakelijke partij(en) verhaal gezocht voor de rechtsbijstand – en overige kosten. (…)
Teneinde de opdracht goed vast te leggen verzoek ik u deze brief, de medische machtiging, de betalingsvolmacht(en) en de privatieve lastgevingsovereenkomst ten teken van akkoord getekend per post, ingescand of er e-mail of per fax (…) aan mij retour te zenden.”
Verweerder 2 heeft een identieke brief gericht aan klager 2.
2.4 Verweerder 2 heeft op 4 april 2016 de verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval aangesproken voor de door klagers geleden en nog te lijden schade.
2.5 In een brief van 17 december 2016 heeft de verzekeraar aan verweerder 2 bericht, voor zover relevant:
“Met betrekking tot uw cliënten […] stuurde ik u op 3 december 2016 een brief. Hierop heb ik verder geen reactie van u vernomen.
Kan ik er vanuit gaan, gezien de verstrekte termijn, dat er geen reactie meer volgt en dat ik mijn dossier kan sluiten?”
2.6 Op 4 december 2017 heeft een bespreking tussen klagers en verweerders plaatsgevonden op hun kantoor. Tijdens die bespreking heeft verweerder 2 aangekondigd dat hij per 1 januari 2018 met pensioen gaat en dat verweerder 1 de behandeling van de zaak van klagers zal overnemen. Enig moment daarna hebben klagers besloten hun zaak onder te brengen bij een andere belangenbehartiger.
2.7 In een e-mail van 12 december 2017 heeft verweerder 2 aan klagers bericht dat aan hun verzoek om de volledige dossiers digitaal toe te sturen niet kan worden voldaan vanwege de eindejaarsdrukte op kantoor en dat hij hoopt in januari aan het verzoek te kunnen voldoen.
2.8 Bij brief van 26 januari 2018 heeft de nieuwe belangenbehartiger van klagers, Van Dort Letselschade (hierna: “Van Dort”) aan verweerder 1 geschreven, voor zover relevant:
“Graag ontvang ik van u een afschrift van beide dossiers, inclusief eventuele medische stukken. (…) Ik neem aan, dat u uw declaratie hebt toegezonden aan de verzekeraar met het verzoek deze te bevoorschotten. In hoeverre die kosten door de verzekeraar zijn voldaan, is mij niet bekend. (…)”
2.9 Verweerder 1 heeft in een e-mail van 9 februari 2018 aan klagers bericht, voor zover relevant:
“Inmiddels ontving ik een verzoek van [mevrouw mr. I] met betrekking tot de tussentijdse overdracht van uw beider dossiers.
Ik zend u thans eerst de concept-slotnota (+correspondentie) voor de verrichte werkzaamheden (+kosten).
Na uw akkoord zend ik die correspondentie (definitief) toe aan de aansprakelijke verzekeraar met het verzoek om tussentijdse vergoeding/betaling.”
2.10 In reactie hierop hebben klagers bij e-mail van 13 februari 2018 aan verweerder 1 bericht:
“Het klopt idd dat wij inmiddels een nieuwe belangenbehartiger (…) hebben nadat [verweerder 2] in december vorig jaar had aangegeven om te stoppen met onze zaak ivm pensioen. Tijdens de periode dat [verweerder 2] onze belangenbehartiger was zijn er geen resultaten behaald. Met [verweerder 2] hadden wij een “no cure no pay” overeenkomst en daarom kan ik uw email niet goed plaatsen. (…)”
2.11 Verweerder 1 heeft bij e-mail van 23 februari 2018 aan klagers geschreven, voor zover relevant:
“Vandaag besprak ik uw specifieke dossier met [verweerder 2]; hij bestrijdt dat er door hem voor u geen resultaat is geboekt. Hij zegde mij toe u (desgevraagd) nog telefonisch te benaderen om onverhoopt openstaande vragen te bespreken.
Ik wijs u – zie bijgaand – op de door u ondertekende opdrachtpapieren van 23 maart 2016, en de privatieve lastgeving (artikel 3).
U heeft zich vastgelegd om op eerste aanvraag de nodige medewerking te verlenen aan de advocaat om de kosten van rechtsbijstand te verhalen op de (aansprakelijke) derde(n), te weten [de verzekeraar]. Ik verzoek u daarom nogmaals met klem om uw akkoord te verlenen voor het verzenden van de brief aan [de verzekeraar] van 15 februari jl.
Indien u zich hierin kunt vinden verzoek ik u – in het kader van de tussentijdse afrekening in dit dossier – bijgaande brief van 15 februari jl. aan [de verzekeraar] ten teken van uw (betalings)akkoord getekend (…) aan mij retour te zenden. (…)”
2.12 Van Dort heeft bij brief van 15 maart 2018 aan verweerder 1 geschreven, voor zover relevant:
“Tot op heden heb ik de dossiers nog niet van u mogen ontvangen.
Ik heb kennisgenomen van het e-mailverkeer tussen u en [klagers] betreffende de kosten rechtsbijstand buiten rechte. Zoals ik u in mijn brief van 26 januari 2018 heb aangegeven ben ik bereid om uw declaraties als onderdeel van de schade van [klagers] mee te nemen. Ook zal ik [de verzekeraar] verzoeken mij te berichten waarom zij tot op heden geen enkele declaratie hebben betaald. (…)
Beide dossiers zie ik graag per omgaand tegemoet. Bij het uitblijven van een reactie dwingt u mij om een klacht in te dienen bij de Deken.”
2.13 Op 10 april 2018 heeft de nieuwe belangenbehartiger van klagers, werkzaam bij van Van Dort, telefonisch aan verweerder 1 laten weten dat zij de zaak van klagers toch niet zou overnemen.
2.14 In een e-mail van 22 november 2018 hebben klagers aan verweerder 1 bericht, voor zover relevant:
“Sinds 5 december 2017 zowel wij als onze belangenbehartiger hebben u diverse keren verzocht om onze volledige dossiers aan ons over te dragen.
Wij vinden het erg jammer dat u tot de dag van vandaag daar nog géén gehoor aan heeft gegeven. Het is een inbreuk op onze recht en in strijd met de wet. Hierbij wil ik u dringend verzoeken om onze volledige dossiers binnen 14 dagen na dagtekening aan ons over te dragen.”
2.15 Bij e-mail van 7 december 2018 hebben klagers aan verweerder 1 bericht dat zij nog steeds de volledige dossiers niet hebben ontvangen, dat zij daardoor materiële en immateriële schade hebben opgelopen, waarvoor zij verweerder 1 aansprakelijk stellen. Tevens hebben zij hem bericht een klacht te zullen indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
2.16 Bij brief van 10 december 2018 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerders.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Klagers verwijten verweerder 1 dat hij:
a) een verkeerd advies heeft gegeven, door te adviseren om de zaak twee tot drie jaar stop te zetten zodat klagers konden focussen op hun gezondheid en herstel;
b) onvoldoende inzicht had in het dossier van klagers, zo bleek hen tijdens het kennismakingsgesprek;
c) niet heeft meegewerkt aan een tijdige overdracht van het dossier aan de nieuwe belangenbehartiger van klagers;
d) klagers niet heeft getoond welke facturen hij naar de verzekeraar stuurde.
3.3 Klagers verwijten verweerder 2 dat hij:
a) slecht bereikbaar was;
b) de zaak niet voortvarend heeft behandeld;
c) slordig heeft gewerkt, onder meer door medische informatie te verwerken via een algemeen e-mailadres, medische dossiers naar een verkeerd e-mailadres heeft gestuurd, medische informatie is kwijtgeraakt, niet alle door klagers aangeleverde stukken heeft doorgestuurd naar de tegenpartij, het proces-verbaal van het ongeval te laat heeft opgevraagd, onjuiste informatie over het aantal kinderen van klagers heeft opgegeven in een brief aan de tegenpartij en fouten in namen heeft gemaakt;
d) niet transparant was en pas in het najaar van 2017 aan klagers heeft laten weten dat hij met pensioen zou gaan en dat de zaak zou worden overgenomen door verweerder sub 1;
e) zich onvoldoende heeft ingespannen om een voorschot te verkrijgen waaruit klagers medische kosten en schadeposten konden voldoen;
f) aan klagers heeft voorgesteld om de zaak te behandelen op basis van no cure no pay, die afspraak in een overeenkomst heeft neergelegd maar daarvan aan klagers nooit een afschrift heeft verstrekt;
g) klagers niet heeft getoond welke facturen hij naar de verzekeraar stuurde.
4 VERWEER
4.1 Verweerders voeren verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht ziet op het handelen van verweerders als eigen advocaten van klagers. De raad is van oordeel dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst, maar bij zijn beoordeling rekening houdt met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De klachten tegen verweerders zullen aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
5.2 Omwille van de leesbaarheid van deze beslissing zal hieronder eerst de klacht gericht tegen verweerder 2 (met nummer 19-555/A/A) worden beoordeeld en daarna de klacht tegen verweerder 1 (met nummer 19-554/A/A).
in de zaak met nummer 19-555/A/A gericht tegen verweerder 2
Ad klachtonderdeel a) en b)
5.3 Klachtonderdelen a) en b) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.4 In deze klachtonderdelen wordt verweerder 2 verweten dat hij slecht bereikbaar was en de zaak niet voortvarend heeft behandeld. Verweerder 2 heeft daartegen aangevoerd dat hij de zaak wel degelijk met de nodige voortvarendheid heeft behandeld. In de periode september 2016 tot december 2016 heeft hij inderdaad niet met de verzekeraar van de aansprakelijke partij gecorrespondeerd, maar die periode is volgens verweerder 2 gebruikt om medische informatie omtrent klagers op te vragen bij zowel de huisarts als de behandelde fysiotherapeut.
5.5 Uit het verweer van verweerder 2 – dat door klagers niet is betwist – volgt dat hij op meerdere momenten contact heeft gehad, zowel telefonisch als tijdens besprekingen. Weliswaar heeft de verzekeraar hem bij brief van 17 december 2016 gevraagd of de zaak kon worden gesloten, maar verweerder heeft aangevoerd dat hij de voorliggende periode heeft gebruikt om medische informatie op te vragen, hetgeen door klagers niet is betwist. Het dossier biedt geen verdere aanknopingspunten voor de stelling van klagers dat verweerder 2 onvoldoende voortvarend zou hebben behandeld. Klachtonderdelen a) en b) zijn dan ook ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
5.6 Klachtonderdeel c) houdt in dat verweerder 2 slordig heeft gewerkt. Verweerder 2 heeft aangevoerd dat door hem de juiste en nodige stappen zijn gezet om de zaak van klagers op de juiste wijze te behartigen.
5.7 De raad oordeelt als volgt. Klagers hebben dit klachtonderdeel onvoldoende concreet onderbouwd, zodat niet kan worden vastgesteld dat verweerder 2 daadwerkelijk onzorgvuldig is omgegaan met de medische informatie van klagers. Ook klachtonderdeel c) zal ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdeel d)
5.8 Klagers verwijten verweerder 2 in klachtonderdeel d) dat hij hen pas in het najaar van 2017 heeft bericht dat hij per 1 januari 2018 met pensioen zou gaan. Volgens verweerder 2 heeft hij altijd transparant met klagers gecommuniceerd over zijn pensionering.
5.9 De raad overweegt als volgt. Niet valt in te zien waarom verweerder 2 eerder dan in het najaar van 2017 al aan klagers had moeten berichten dat hij met pensioen zou gaan. Klachtonderdeel d) is dan ook ongegrond.
Ad klachtonderdeel e)
5.10 In klachtonderdeel e) wordt verweerder 2 het verwijt gemaakt dat hij zich onvoldoende zou hebben ingespannen om voor klagers een voorschot te verkrijgen waaruit zij medische kosten en schadeposten konden voldoen. Verweerder 2 heeft dit klachtonderdeel betwist en aangevoerd dat hij alles heeft gedaan wat in het belang van klagers was. Door hem is voor beide klagers een voorschot op de schadevergoeding gevraagd om hen in staat te stellen de nodige behandelingen voort te zetten, nu die kosten niet door hun zorgpolis werden gedekt. Het opstellen van een adequate schadestaat was in dat stadium nog niet mogelijk. Dat gold met name voor klager 2, die ondanks meerdere verzoeken daartoe van verweerder 2 geen bewijsstukken kon produceren van de door hem gepretendeerde overeenkomsten met bedrijven voor het vervaardigen van beveiligingssoftware en de daarmee gepaard gaande vergoedingen.
5.11 De raad overweegt als volgt. Tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder 2, hebben klagers alleen gesteld dat verweerder 2 er niet in was geslaagd om de door hen aangeleverde, uitgebreide informatie om te zetten in een goede schadestaat voor de verzekeraar. De raad heeft dit uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken echter niet kunnen vaststellen. Niet is gebleken dat verweerder 2 op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. Ook klachtonderdeel e) is ongegrond.
Ad klachtonderdeel f)
5.12 Klachtonderdeel f) houdt in dat verweerder 2 aan klagers zou hebben voorgehouden om de zaak op basis van “no cure no pay” te behandelen. Zij hebben daartoe een simpele overeenkomst getekend, waarvan zij nooit een kopie hebben ontvangen. De op 23 maart 2016 gedateerde overeenkomst hebben klagers pas in februari 2018 ontvangen en dit betreft een onjuiste weergave van de gemaakte afspraken. Klager betwisten dat zij hun handtekening onder deze overeenkomst hebben gezet, deze zouden volgens klagers zijn vervalst.
5.13 Verweerder 2 heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van een “no cure no pay” afspraak. Daarvoor bestond ook geen noodzaak, nu de verzekeraar van de tegenpartij aansprakelijkheid had erkend, zodat de kosten voor rechtsbijstand voor rekening van die verzekeraar konden worden gebracht. De opdrachtbrief is bij het intakegesprek aan klagers voorgelegd, samen met een aantal andere documenten. De inhoud van de brief is aan klagers uitgelegd, waarna klagers die documenten, in aanwezigheid van verweerder 2 en een kantoormedewerker, hebben ondertekend. Ter zitting heeft verweerder 2 nog aangevoerd dat zijn kantoor geen zaken behandelt op basis van het no cure no pay beginsel en dat dat in het geval van klagers al helemaal niet voor de hand lag, omdat sprake was van een klassieke kop-staart botsing, zodat aansprakelijkheid was gegeven.
5.14 De raad overweegt als volgt. De opdrachtbevestigingen, gedateerd op 23 maart 2016, vermelden dat verweerder 2 klagers zou bijstaan op basis van een uurtarief voor een gespecialiseerd advocaat. Zowel op de opdrachtbevestiging gericht aan klager sub 1 als op die gericht aan klager 2 zijn handtekeningen geplaatst. Klagers betwisten deze opdrachtbevestigingen te hebben getekend en stellen daarvan pas twee jaar later een kopie te hebben ontvangen. Klagers hebben echter geen enkele schriftelijke documentatie overgelegd waaruit blijkt dat verweerder 2 hen daadwerkelijk zou hebben toegezegd de zaak op basis van no cure no pay te behandelen. Klagers hebben het verweer van verweerder 2 dat het ook niet nodig was om de zaak op die grondslag bij te staan, daar in de zaak van klagers de aansprakelijkheid al was gegeven, ook niet betwist. Daarom is niet komen vast te staan dat verweerder 2 een dergelijke afspraak met klagers heeft gemaakt. Klachtonderdeel f) zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdeel g)
5.15 Klagers verwijt verweerder 2 dat hij hen niet heeft laten zien welke facturen aan de verzekeraar werden gestuurd (zie hierna ook onder punt 5.25 en verder). Verweerder 2 heeft hiertegen aangevoerd dat in de opdrachtbevestiging is opgenomen dat de declaraties rechtstreeks aan de aansprakelijke partij c.q. verzekeraar worden gestuurd. Klagers hebben daar geen bezwaar tegen gemaakt en ook nimmer om kopieën verzocht.
5.16 De raad oordeelt als volgt. Indien een rechtsbijstandverzekeraar de kosten van de rechtsbijstand vergoedt, dient de cliënt in beginsel te worden geïnformeerd over de bij de rechtsbijstandverzekeraar in rekening gebrachte declaraties en dient een advocaat de cliënt er tijdig op te wijzen indien het gestelde limietbedrag dreigt te worden bereikt. In deze zaak werden de declaraties van verweerder 2 echter niet aan een rechtsbijstandverzekeraar gestuurd, maar aan de verzekeraar van de aansprakelijke partij. Hoewel in een dergelijk geval niet speelt dat een cliënt in verband met een eventueel limietbedrag dient te worden geïnformeerd, geniet het ook dan de voorkeur dat een advocaat zijn cliënt kopieën van de declaraties stuurt, zodat de cliënt daaruit bijvoorbeeld kan afleiden hoeveel tijd de advocaat aan zijn dossier besteedt.
5.17 In de opdrachtbevestiging van verweerder 2 staat vermeld dat verweerder sub 2 de declaraties rechtstreeks aan de aansprakelijke partij c.q. verzekeraar zal sturen. Klagers betwisten deze bepaling te hebben gezien. Wat daar ook van zij, uit het dossier kan niet worden afgeleid dat klagers verweerder 2 op enig moment om afschriften van de door hem verzonden declaraties hebben gevraagd. Hoewel het beter zou zijn geweest indien verweerder 2 kopieën van zijn declaraties ook naar klagers had gestuurd, zodat zij op de hoogte waren van de tijd die hij aan hun zaak heeft besteed, kan uit het feit dat hij dit niet heeft gedaan niet worden afgeleid dat verweerder 2 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel d) is dan ook ongegrond.
in de zaak met nummer 19-554/A/A gericht tegen verweerder 1
Ad klachtonderdeel a) en b)
5.18 Klachtonderdelen a) en b) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.19 Klachtonderdeel a) houdt in dat verweerder 1 aan klagers een vreemd advies heeft uitgebracht, door hen te adviseren de zaak eerst twee tot drie jaar stop te zetten. Dat advies strookt volgens klagers ook niet met de Gedragscode Behandeling Letselschade. In klachtonderdeel b) stellen klagers dat verweerder sub 1 onvoldoende inzicht had in het dossier.
5.20 Verweerder 1 heeft aangevoerd dat hij, naast de bespreking op 4 december 2017 waarbij aan klagers werd meegedeeld dat hij de zaak van verweerder 2 zou overnemen, het dossier van klagers niet daadwerkelijk inhoudelijk heeft behandeld. Dat hij onvoldoende inzicht in het dossier had klopt dus; hij moest zich nog inwerken en daar is het niet van gekomen, omdat klagers de zaak verder door Van Dort wensten te laten behandelen. Volgens verweerder sub 1 zijn tijdens die bespreking verschillende scenario’s besproken, waarvan wellicht het tijdelijk “on hold” zetten van de zaak ook naar voren is gekomen. Kennelijk is dat bij klagers in het verkeerde keelgat geschoten.
5.21 De raad oordeelt als volgt. Vaststaat dat verweerder 1 de zaak van klagers niet inhoudelijk heeft behandeld. De zaak was immers in behandeling bij verweerder 2. Na diens mededeling dat hij per 1 januari 2018 met pensioen zou gaan, hebben klagers een andere belangenbehartiger gezocht. Dat verweerder 1 tijdens de bespreking op 4 december 2017 nog niet voldoende inzicht had in de zaak van klagers, kan hem dan ook niet worden verweten. Voorts is de raad van oordeel dat verweerder 1, door tijdens de bespreking met klagers verschillende scenario’s te bespreken, waarvan één zou zijn geweest om de zaak tijdelijk “on hold” te zetten, geen onjuist advies heeft gegeven. Het enkele bespreken van dit scenario maakt ook niet dat verweerder 1 in strijd met de Gedragsode Behandeling Letselschade heeft gehandeld. Wellicht is het voorstel van verweerder 1 vreemd op klagers overgekomen, maar dat maakt nog niet dat sprake is geweest van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder 1. Klachtonderdelen a) en b) zijn dan ook ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
5.22 In klachtonderdeel c) wordt verweerder 1 verweten dat hij niet heeft meegewerkt aan de overdracht van het dossier aan de volgende belangenbehartiger van klagers. Verweerder 1 heeft betwist dat hij niet heeft meegewerkt aan de overdracht van het dossier. Hij heeft klagers gevraagd om hem de naam van de nieuwe belangenbehartiger te noemen, zodat hij daarmee contact kon opnemen over het overdragen van het dossier. Aanvankelijk liet deze nieuwe belangenbehartiger, Van Dort, weten het dossier niet over te nemen. Later is er wel contact geweest, maar op 10 april 2018 is telefonisch aan verweerder sub meegedeeld dat Van Dort de behandeling van het dossier van klagers toch niet zouden overnemen. Omdat verweerder 1 geen andere belangenbehartiger bekend was, heeft hij het dossier toen niet kunnen overdragen. Verweerder 1 heeft tot slot nog aangevoerd dat klagers steeds kopieën hebben ontvangen over alle correspondentie en dus zelf ook over dossier beschikten.
5.23 De raad oordeelt als volgt. Uit het klachtdossier blijkt niet dat verweerder 1 heeft geweigerd om het dossier aan klagers terug te geven. Het was voor verweerder 1 kennelijk de vraag aan wie het zaaksdossier moest worden overgedragen, toen duidelijk werd dat Van Dort de zaak van klagers niet ging behandelen. Omdat daarover geen duidelijkheid werd verschaft, heeft verweerder 1 het zaaksdossier onder zich gehouden in plaats van dat aan klagers toe te sturen. De raad is met klagers eens dat verweerder 1 vervolgens te lang het zaaksdossier onder zich heeft gehouden. Uit het klachtdossier volgt echter niet dat klagers daardoor in hun belangen zijn geschaad. Bovendien is niet weersproken dat klagers reeds kopieën van alle stukken hadden gekregen. Het handelen van verweerder 1 verdient dan ook niet de schoonheidsprijs, maar is naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel d)
5.24 Klagers verwijten ook verweerder 1 dat hij hen niet heeft getoond welke facturen aan de verzekeraar werden gestuurd.
5.25 Ten aanzien van dit klachtonderdeel verwijst de raad naar hetgeen is geoordeeld onder punt 5.15 tot en met 5.17 van deze beslissing. Ook ten aanzien van verweerder 1 is dit klachtonderdeel ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
in de zaak met nummer 19/554/A/A
- verklaart alle klachtonderdelen ongegrond;
in de zaak met nummer 19/555/A/A
- verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. G. Kaaij en D. Horeman, bijgestaan door mr. C.C. Horrevorts als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 januari 2020.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 6 januari 2020 verzonden.