Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-04-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:290

Zaaknummer

19-053

Inhoudsindicatie

De voorzitter oordeelt de klacht over de advocaat van de wederpartij van klager in een burengeschil kennelijk ongegrond. Niet gebleken dat verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid heeft overschreden of anderszins de belangen van klager heeft geschaad. 

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 15 april 2019

in de zaak 19-053

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel van 28 januari 2019 met kenmerk 51/18/061, door de raad ontvangen op 30 januari 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    De percelen van klager en zijn buurman, de heer E., liggen naast elkaar. Hun woningen staan een paar honderd meter van elkaar vandaan.

1.2    Tussen klager en zijn buurman zijn eind jaren negentig al meerdere procedures gevoerd over een burenrechtelijke kwestie.

1.3    In 2018 is tussen klager en zijn buurman wederom over dezelfde kwestie geprocedeerd. Verweerder stond in die procedure de buurman bij.

1.4    Bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 18 juli 2018 is klager bij verstek veroordeeld. Dit vonnis is op 31 juli 2018 aan klager betekend.

1.5    Klager heeft daartegen geen verzet ingesteld.

1.6    Blijkens een proces-verbaal van constatering van de deurwaarder van 6 september 2018 was op dat moment door klager niet aan het vonnis van 18 juli 2018 voldaan.

1.7    Blijkens een proces-verbaal van constatering van de deurwaarder van 14 september 2018 was op dat moment door klager niet aan het vonnis van 18 juli 2018 voldaan.

1.8    Blijkens een proces-verbaal van constatering van de deurwaarder van 16 oktober 2018 was op dat moment door klager niet aan het vonnis van 18 juli 2018 voldaan.

1.9    Bij brieven van 21 en 28 september 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij fout op fout stapelt en klager bedreigt door in zijn opdracht deurwaarders langs te sturen die klager een dwangsom zouden opleggen. Klager stelt dat verweerder erop uit was te voorkomen dat klager tijdig een advocaat zou vinden om voor hem verzet in te stellen en wenst dat er wat aan de uitspraak van 8 juli 2018 wordt gedaan. Volgens hem is het verweerder alleen erom te doen de dwangsommen te innen en hij voelt zich daarvoor afgeperst.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de voorzitter hierna, voor zover relevant, zal ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2    Vaststaat dat klager niet tijdig verzet heeft ingesteld tegen het verstekvonnis van 18 juli 2018. Dat vonnis is daarmee onherroepelijk geworden. Uit de stellingen van klager blijkt onmiskenbaar dat hij het op inhoudelijke gronden met dat vonnis niet eens is. Zijn klacht tegen verweerder komt in feite dus neer op een verkapt verzet/hoger beroep. Daarvoor is het tuchtrecht niet bedoeld en voor de tuchtrechter is daarbij geen taak neergelegd. De tuchtrechter heeft tot taak te oordelen over (de zorgvuldigheid van) het optreden van een advocaat in het licht van artikel 46 Advocatenwet en niet (tevens) over een tussen een klager en een client van een advocaat bestaand civielrechtelijk geschil. Het oordeel daarover is voorbehouden aan de civiele rechter en die heeft daarover in onderhavige kwestie ook geoordeeld. 

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C. van der Sanden als griffier op 15 april 2019.

griffier                                                       voorzitter