Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-08-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:289
Zaaknummer
19-278
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar. Verweerder heeft nagelaten tijdig de jaarcijfers van zijn praktijk betreffende de jaren 2015, 2016 en 2017 aan de deken te verstrekken. Verweerder heeft hierdoor de deken belemmerd in zijn toezichthoudende taak en tevens gedragsregel 29 (gedragsregels 2018) overtreden door, ondanks herhaalde verzoeken niet tijdig te reageren op verzoeken van de deken om informatie. Dekenbezwaar gegrond; maatregel van schorsing van 13 weken waarvan 11 voorwaardelijk.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 12 augustus 2019
in de zaak 19-278
naar aanleiding van de klacht van:
deken
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 1 mei 2019 met kenmerk Z 895554/NJ/sd, door de raad ontvangen op 1 mei 2019, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een dekenbezwaar ingediend over verweerder.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 juni 2019 in aanwezigheid van mr. N.V. Jäger, namens de deken, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerder houdt als eenmanszaak kantoor in Utrecht. Op 21 augustus 2018 heeft een lid van de raad van de orde samen met een stafmedewerker van het Bureau van de orde een kantoorbezoek gebracht aan het kantoor van verweerder.
2.3 Voorafgaand aan het kantoorbezoek is aan verweerder een vragenlijst gestuurd waarin de vraag is gesteld:
“Zijn er omstandigheden waar wij aan het begin van het kantoorbezoek al rekening mee dienen te houden?”
Verweerder heeft daarop geantwoord:
“Zoals al eerder aangegeven zijn mijn jaarstukken 2015 en 206 nog niet gereed. Ben thans bezig met de definitieve aangiftes.”
2.4 Op 23 augustus 2018 is aan verweerder het verslag van het kantoorbezoek gestuurd waarin o.a. is verzocht de jaarcijfers 2015, 2016 en 2017 aan te leveren bij het Bureau van de orde.
2.5 Op 26 september en 22 oktober 2018 is aan verweerder een herinnering gestuurd.
2.6 Op 29 oktober 2018 heeft verweerder gereageerd maar heeft niet de verzochte jaarcijfers alsmede de klachtenregeling overgelegd. Verweerder is een nieuwe termijn gegeven tot 14 november 2018. Binnen deze termijn zijn de gevraagde financiële stukken niet ontvangen.
2.7 Op 20 november 2018 heeft de deken telefonisch met verweerder gesproken en gaf verweerder aan te verwachten dat de accountant binnen twee weken de stukken gereed zou hebben.
2.8 Op 21 januari 2019 heeft de deken verweerder weer gebeld waarbij verweerder aangaf zijn best te doen om de stukken aan te leveren.
2.9 Op 6 februari 2019 heeft de deken verweerder een laatste verzoek gedaan de stukken aan te leveren, waarbij de deken heeft aangegeven bij gebreke daarvan een dekenbezwaar in te dienen. Verweerder heeft daarop niet gereageerd.
3 DEKENBEZWAAR
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
hij niet voldoet aan de verplichtingen op grond van de Verordening op de Advocatuur door geen financiële stukken betreffende de jaren 2015, 2016 en 2017 over te leggen, terwijl hij bovendien in strijd handelt met gedragsregel 29 (gedragsregels 2018) door op verscheidene verzoeken van de deken om informatie die verband houdt met een aan de deken opgedragen controle op grond van artikel 5:20 Algemene Wet Bestuursrecht, de gevraagde inlichtingen niet te verstrekken.
Toelichting
Op grond van de Administratieplicht van artikel 6.5 van de Verordening op de Advocatuur stelt de advocaat de balans en de staat van baten en lasten op schrift binnen zes maanden na afloop van het boekjaar. Voor de deken is het opvragen van financiële stukken bij een kantoorbezoek noodzakelijk om zijn toezichtstaken uit te oefenen. De advocaat is op grond van gedragsregel 29 (gedragsregels 2018) en artikel 5:20 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) verplicht om medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is bij de uitoefening van de bevoegdheden van de deken en informatie te verschaffen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft op het concept dekenbezwaar dat hem op 21 maart 2019 is toegestuurd, niet gereageerd.
4.2 Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij de gang van zaken betreurt. Af en toe “loopt het verweerder over de schoenen” en dat is reden dat hij niet heeft gereageerd op de brieven van de deken. Op een gegeven moment heeft hij problemen gekregen met zijn administratiekantoor. Inmiddels is hij naar een ander administratiekantoor overgestapt, dat sinds een paar maanden zijn administratie verzorgt. Verweerder verwacht dat de jaarstukken op korte termijn klaar zijn.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt vast dat verweerder erkent dat hij zijn verplichtingen jegens de orde op grond van artikel 6.5.1b van de Verordening op de Advocatuur niet is nagekomen door niet tijdig de jaarstukken 2015, 2016 en 2017 aan de deken te verstrekken. De gang van zaken staat bovenstaand onder 2.4. tot en met 2.9 beschreven en is door verweerder niet weersproken. Daarmee heeft verweerder de deken belemmerd zijn toezicht houdende taak uit te oefenen en niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
5.2 Verweerder heeft tevens gedragsregel 29 (gedragsregels 2018) overtreden door op meerdere verzoeken van de deken om informatie die verband houdt met de aan de deken opgedragen controle op grond van artikel 5: 20 Awb de gevraagde inlichtingen niet te verstrekken, ondanks toezeggingen dat te zullen doen. Het feit dat het hem “over de schoenen liep” is betreurenswaardig maar geen excuus om niet aan zijn verplichtingen op grond van de voor hem als advocaat geldende wet- en regelgeving te voldoen. Het dekenbezwaar is dan ook gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad rekent het verweerder in hoge mate aan dat hij de deken in zijn toezichthoudende taak heeft belemmerd, terwijl de deken hem ruimschoots is tegemoet gekomen door herhaaldelijk uitstel te verlenen voor het overleggen van de gevraagde stukken. Daarnaast houdt de raad bij het opleggen van een maatregel rekening met het feit dat verweerder geen tuchtrechtelijk verleden heeft en dat hij de gang van zaken betreurt alsmede de omstandigheid dat hij kennelijk te veel druk heeft ervaren. Op grond van deze feiten en omstandigheden komt de raad tot oplegging van onderstaande maatregel.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten
a) € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.
7.2 Verweerder dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 19-278.
7.3 Verweerder dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 19-278.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar gegrond.
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 13 weken op, waarvan 11 weken voorwaardelijk;
- bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing van 2 weken ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de schorsing van 11 weken niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich binnen de hierna vermelde proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd vast op twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.2;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;
- bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.
Aldus gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. J.A. Holsbrink, E.A.C. van de Wiel, M.J.J.M. van Roosmalen, H.Q.N. Renon, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2019.
Griffier Voorzitter