Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2020:1
Zaaknummer
19-856/DB/OB
Inhoudsindicatie
Verweerder wordt met onmiddellijke ingang in de praktijk geschorst ex art. 60ab lid 1 en lid 2 Advocatenwet. Er is sprake van structurele misdragingen in de privé sfeer en ook praktijk gerelateerd. Er is een reële dreiging van nieuwe escalaties. Verweerder bevindt zich voorts in voorlopige hechtenis.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 17 januari 2020
in de zaak 19-856/DB/OB
naar aanleiding van het verzoek op grond van artikel 60ab Advocatenwet van:
deken
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 23 december 2019 met kenmerk 48|19|171K, door de raad per e-mail ontvangen op 23 december 2019, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een verzoek op grond van artikel 60ab Advocatenwet tegen verweerder bij de raad ingediend. Bij brief aan de raad van 23 december 2019 met kenmerk 48|19|160K door de raad per e-mail ontvangen op 23 december 2019, heeft de deken een bezwaar ingediend tegen verweerder. Bij brief aan de raad van 23 december 2019 met kenmerk nr. 48|19|170K, door de raad per e-mail ontvangen op 23 december 2019, heeft de deken een vordering ex artikel 48e Advocatenwet bij de raad ingediend.
1.2 De griffier van de raad heeft de deken en verweerder per aangetekende email en bij brief van 24 december 2019 opgeroepen om ter zitting van de raad van 13 januari 2020 te verschijnen voor de behandeling van het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet, het dekenbezwaar en de vordering ex artikel 48e Advocatenwet. Verweerder is in de gelegenheid gesteld tot uiterlijk 6 januari 2020 schriftelijk op het verzoek te reageren.
1.3 De in artikel 60ab lid 4 Advocatenwet bepaalde termijn is door de raad met veertien dagen verlengd, hetgeen in voornoemde oproepingsbrief aan de deken en aan verweerder is bericht.
1.4 Het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet is behandeld ter zitting van de raad van 13 januari 2020 in aanwezigheid van de deken, vergezeld van mevrouw X., adjunct-secretaris van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, en verweerder bijgestaan door mr. Y.. De raad heeft, naar aanleiding van het door de advocaat van verweerder geformuleerde verzoek tot aanhouding en nadat de deken en verweerder zich hierover hebben kunnen uitlaten, besloten de behandeling van het dekenbezwaar en de vordering ex artikel 48e Advocatenwet aan te houden en dit ter zitting aan partijen medegedeeld.
1.5 De raad heeft kennis genomen van:
- de hiervoor bedoelde per email ontvangen brief van de deken van 23 december 2019 met kenmerk 48|19|171K, met bijlagen;
- de e-mails met bijlagen van mr. Y. d.d. 2, 10, 12 (met als bijlage een pleitnota met producties) en 13 januari 2020;
- de e-mail met bijlage van verweerder d.d. 6 januari 2020;
- de e-mails met bijlagen van de deken d.d. 6 en 10 januari 2020;
- de ter zitting door mr. Y. overgelegde handgeschreven verklaring van mevrouw T d.d. 23 december 2019.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van het verzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Bij beslissing van de raad d.d. 12 december 2016 (kenmerk 16-736/DB/OB) is een tegen verweerder ingediende klacht gegrond verklaard en is aan hem een waarschuwing opgelegd. Bij beslissing van de raad d.d. 1 mei 2017 (kenmerk 16-1184/DB/OB/d) is een tegen verweerder ingediend dekenbezwaar gegrond verklaard en is aan hem een voorwaardelijke schorsing voor de duur van één week opgelegd.
2.2 Bij beslissing d.d. 28 mei 2018 (kenmerk 18-327/DB/OB/d) heeft de raad beslist op een op 1 mei 2018 door de deken ingediend verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet. De raad heeft bij wijze van voorziening bepaald dat verweerder zijn werkzaamheden verricht onder het toezicht van een door de deken aan te wijzen advocaat.
2.3 Bij beslissing van de raad d.d. 22 oktober 2018 (kenmerk 18-495/DB/OBN/d) is een tegen verweerder ingediend dekenbezwaar gegrond verklaard, heeft de raad samengevat weergegeven geoordeeld dat verweerder met zijn gedrag in privé het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsbeoefening heeft geschaad en is aan hem een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twaalf weken opgelegd. Bij beslissing van eveneens 22 oktober 2018 (kenmerk 18-496/DB/OB) heeft de raad de tenuitvoerlegging gelast van de bij beslissing d.d. 1 mei 2017 opgelegde voorwaardelijke schorsing.
2.4 Bij beslissing d.d. 14 januari 2019 (kenmerk 18-928/DB/OB) heeft de raad het op 23 november 2018 door klager ingediende verzoek tot opheffing van de bij beslissing d.d. 28 mei 2018 getroffen voorziening ex artikel 60ab Advocatenwet afgewezen.
2.5 Het Hof van Discipline heeft op 25 maart 2019 de beslissing van de raad d.d. 22 oktober 2018 gedeeltelijk vernietigd (voor wat betreft de maatregel) en een schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 12 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk, opgelegd. De proeftijd van twee jaar is op grond van de herstelbeslissing van het Hof van Discipline d.d. 5 april 2019 ingegaan op 5 april 2019. Het onvoorwaardelijke deel van deze schorsing is ten uitvoer gelegd in de periode van 1 mei 2019 tot 29 mei 2019.
2.6 Op 21 juni 2019 is verweerder een nieuw advocatenkantoor begonnen. Op 22 juni 2019 is verweerder door het bureau van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant uitgenodigd om de ONK (opgave nieuw kantoor) in te vullen, teneinde de deken in staat te stellen om na te gaan of het nieuwe advocatenkantoor voldoet aan de regelgeving waaraan de ONK refereert. Na diverse rappellen van het bureau van de orde d.d. 6 juli, 10 september, 23 september en 15 november 2019 heeft verweerder de ONK op 22 november 2019 ingevuld.
2.7 Verweerder heeft op 4 april 2019 een uitnodiging voor het invullen van de CCV-opgave ontvangen. Na rappellen d.d. 23 september, 8 november en 14 november 2019 heeft verweerder de CCV-opgave op 22 november 2019 ingevuld.
2.8 Op 1 juli 2019 had verweerder niet de financiële kengetallen ter zake het boekjaar 2018 gereed. De deken heeft verweerder uitgenodigd voor een gesprek. Op 15 juli 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder, de deken, drs. B. van de unit FTA en de adjunct-secretaris van het bureau van de orde van advocaten. Tijdens dit gesprek heeft verweerder toegezegd om de financiële stukken spoedig gereed te hebben. Tijdens dat gesprek is verweerder tevens erop gewezen dat hij de tot dan toe gecombineerde administratie van het advocatenkantoor en de door verweerder geëxploiteerde shisha-lounge diende te splitsen. Op 13 november 2019 heeft verweerder voorlopige cijfers aan de deken toegestuurd. Deze waren incompleet (zo ontbrak een balans) en de administraties van het advocatenkantoor en de shisha-lounge waren niet gesplitst. Op 14 november 2019 heeft wederom een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder, de deken, drs. B. van de unit FTA en de adjunct-secretaris waarbij is afgesproken dat verweerder de financiële bescheiden uiterlijk 27 december 2019 zou aanleveren. Deze bescheiden zijn nog niet aangeleverd.
2.9 Op 2 juli 2019 heeft een confrontatie plaatsgevonden op of nabij het terrein van de volkstuintjes te E. Bij dit incident waren verweerder, mevrouw T en de moeder van T betrokken. Tegen verweerder is aangifte gedaan van bedreiging en huisvredebreuk. Verweerder is op 2 juli 2019 aangehouden door de politie. De politie heeft in het proces-verbaal van aanhouding verklaard dat verweerder schreeuwde, zich trachtte te onttrekken aan de aanhouding en de aanwijzingen van de politie niet opvolgde. Verweerder is op 3 juli 2019 in verzekering gesteld en op 9 juli 2019 heeft de rechtbank de bewaring bevolen. De rechtbank overwoog: “Verdachte heeft een moeizame relatie met [mevrouw T]], waarbij ze dan weer wel en dan weer niet contact met hem wil hebben. In ieder geval is duidelijk dat de familie van [mevrouw T] tegen de relatie is. Zo lang die problematiek speelt, en er geen adequate oplossing is, is de kans op herhaling groot.” De rechtbank heeft de bewaring op 9 juli 2019 geschorst, met de voorwaarden die in de schorsingsbeslissing zijn genoemd, waaronder een contactverbod met mevrouw T en haar familie en een gebiedsverbod.
2.10 In de nacht van 13 op 14 december 2019 heeft de politie van mevrouw T een telefonische melding gekregen, dat verweerder bij haar voor de deur stond en langdurig aanbelde en bonkte op de deur van haar woning. Toen de politie ter plaatse kwam, is verweerder met zijn auto weggereden, waarna een achtervolging heeft plaatsgevonden. Aan verweerder werden stoptekens gegeven die door hem werden genegeerd. Verweerder is door rood licht gereden en heeft met hoge snelheden gereden. De politie heeft verweerder tot stoppen gedwongen waarbij een aanrijding is ontstaan tussen verweerders auto en twee politieauto’s. Vervolgens is verweerder uit zijn auto gestapt en weggerend. Daarna is verweerder alsnog aangehouden. Een bij de achtervolging van verweerder betrokken politieagent heeft jegens verweerder aangifte gedaan van poging tot doodslag c.q. poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Op 14 december 2019 is verweerder in verzekering gesteld. Op 15 december 2019 is verweerder heengezonden en direct weer aangehouden wegens het niet naleven van de op 9 juli 2019 gestelde schorsingsvoorwaarden. Op 16 december 2019 is verweerder in bewaring gesteld.
3 VERZOEK
3.1 De deken verzoekt de raad primair om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 60ab lid 1 Advocatenwet met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk te schorsen.
3.2 Ter toelichting van zijn verzoek verwijst de deken naar het dekenbezwaar dat hij op 23 december 2019 bij de raad heeft ingediend en dat bij de raad bekend is onder zaaknummer 19-857/DB/OB/d. Uit het dekenbezwaar blijkt naar het oordeel van de deken in voldoende mate dat er jegens verweerder een ernstig vermoeden bestaat van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Naar het oordeel van de deken rechtvaardigen de ernst van de (strafrechtelijke) incidenten en het niet nakomen van de administratieplicht de onmiddellijke schorsing in de uitoefening van de praktijk van verweerder. Ondanks eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen, diverse aanhoudingen, inverzekeringstellingen, de benoeming van een advocaat-toezichthouder en een schorsingsperiode van vier weken blijft verweerder zich onbetamelijk gedragen waarmee het aanzien van de advocatuur wordt geschaad. De administratie is onvoldoende betrouwbaar, waardoor verweerders nieuwe accountant de aansluiting tussen de verschillende boekjaren niet kan maken en ondanks herhaalde verzoeken is de gecombineerde administratie van het advocatenkantoor en de shisha lounge nog altijd niet gesplitst. Ook heeft verweerder te laat de ONK en CCV-opgave ingediend.
3.3 De deken verzoekt de raad secundair om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 60ab lid 2 Advocatenwet met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk te schorsen. Op 16 december 2019 is verweerder in bewaring gesteld en hij bevindt zich nog altijd in voorlopige hechtenis.
4 VERWEER
4.1 Er is een hetze gaande tegen verweerder. De deken wil verweerder niet langer als lid van de beroepsgroep en ook de politie behandelt verweerder op ontoelaatbare wijze. Van schending van artikel 46 Advocatenwet is geen sprake. De verwijten zijn deels praktijk gerelateerd en zien deels op privé handelen. De verwijten van de deken zijn bij elkaar geschraapt. Onmiddellijk ingrijpen is niet vereist.
4.2 Van strafbaar handelen zijdens verweerder is geen sprake. De incidenten zijn het directe gevolg van de onnavolgbare relatie met mevrouw T. Het is een relatie die zich kenmerkt als een ongebruikelijke vorm van aantrekken en afstoten, van liefde en liefdesbetuigingen en van ruzies op hoge toon. Mevrouw T bevindt zich in een lastig parket: haar familie bemoeit zich uitdrukkelijk met haar partnerkeuze die voor in Nederland en in 100% Nederlandse cultuur opgegroeide mensen moeilijk te bevatten is. Mevrouw T spant zich in voor verweerders zaak. De tegengestelde signalen en berichten werpen een heel ander licht op de zaak. Verweerder wil werken aan zijn toekomst en een werkbare invulling van de relatie met mevrouw T is daarbij een eerste stap/vereiste, maar het is nu niet doenlijk daarin stappen te zetten.
4.3 Verweerder erkent dat hij zich bij het huis van mevrouw T heeft begeven en daarmee het contactverbod heeft geschonden. Maar, dat verbod dient wel gelegd te worden tegen het contact dat verweerder en mevrouw T onderhielden ook na het verbod, ook na de strafzaak en ook na de tuchtrechtelijke veroordeling. Toen de politie verscheen is verweerder er inderdaad vandoor gegaan, heeft hij hard gereden en is hij door een rood stoplicht gereden. De weergave van de gebeurtenissen in de pers is echter schromelijk overdreven.
4.4 Verweerder heeft een onstuimige periode achter de rug, hij is gescheiden, is geschorst geweest en zijn kantoor is uiteengevallen. Verweerder heeft een nieuw kantoor gestart en zijn relatie met mevrouw T komt maar niet in rustiger vaarwater. Verweerder heeft weliswaar stukken, zoals de ONK en CCV-opgave te laat ingediend, maar dat levert niet direct tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Verweerder heeft een nieuwe boekhouder aangezocht die verweerder heeft geadviseerd om de financiële stukken over de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017 opnieuw op te stellen, omdat de vorige boekhouder aftrekposten over het hoofd heeft gezien. De gecombineerde administratie van het advocatenkantoor en de shisha lounge kan eenvoudig worden gesplitst.
4.5 Voor toewijzing van het secundaire verzoek van de deken op grond van artikel 60ab lid 2 Advocatenwet is geen aanleiding omdat in de waarneming adequaat is voorzien.
5 BEOORDELING
5.1 Primaire verzoek tot schorsing ex artikel 60ab lid 1 Advocatenwet
Ingevolge het bepaalde in artikel 60ab Advocatenwet kan de raad op verzoek van de deken een advocaat, jegens wie een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang is geschaad of dreigt te worden geschaad, met onmiddellijke ingang schorsen, indien enig door artikel 46 van de Advocatenwet beschermd belang dit vergt.
5.2 De raad is met de deken van oordeel dat uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde is gebleken dat er sprake is van een ernstig vermoeden van een handelen door verweerder waardoor enig door artikel 46 beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. Aan dat oordeel liggen de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag.
5.3 De raad is van oordeel dat uit het door deken in de onderhavige procedure aangeleverde materiaal, zijnde het door de politie opgestelde proces-verbaal, dat naast de aangiften ook verklaringen van getuigen en verbalisanten bevat, voldoende blijkt dat verweerder gedrag heeft getoond dat absoluut ontoelaatbaar en een advocaat onwaardig is en dat het vertrouwen in de advocatuur schaadt. De gedragingen van verweerder op 2 juli 2019 op dan wel nabij het terrein van de volkstuinen waren naar het oordeel van de rechtbank zodanig dat deze een voorlopige hechtenis rechtvaardigen. Nadat de voorlopige hechtenis op 9 juli 2019 onder voorwaarden werd geschorst heeft verweerder op 13/14 december 2019 de opgelegde schorsingsvoorwaarden overtreden. Toen de politie verweerder wilde aanhouden, heeft een achtervolging plaatsgevonden op de openbare weg. Verweerder heeft door de politie gegeven stoptekens genegeerd. Verweerder heeft erkend dat hij daarbij door rood licht is gereden en hard heeft gereden. De raad is op basis van het overgelegde proces-verbaal van de politie van oordeel dat voldoende is gebleken dat verweerder verkeersgevaarlijke situaties heeft doen ontstaan. Toen verweerders auto uiteindelijk tot stilstand kwam is hij te voet gevlucht. Bij zijn aanhouding hebben zich tenminste schermutselingen voorgedaan.
5.4 In het kader van de onderhavige tuchtrechtelijke procedure kan in het midden blijven hoe deze feiten strafrechtelijk kunnen worden gekwalificeerd. Gezien de hierboven genoemde feiten en omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerder met zijn absoluut ontoelaatbare gedrag in privé het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsuitoefening heeft geschaad.
5.5 Administratieplicht
Artikel 6.5 lid 1 sub a en b Voda bepaalt dat een advocaat de administratie van zijn praktijk voert en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze bewaart dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen kunnen worden gekend (sub a) en dat de advocaat de balans en de staat van baten en lasten binnen zes maanden na afloop van het boekjaar op schrift stelt (sub b). Op grond van deze bepaling diende verweerder op 1 juli 2019 de gegevens als bedoeld in artikel 6.5 lid 1 sub b Voda beschikbaar te hebben. Vast staat dat verweerder ondanks herhaalde verzoeken van de deken niet aan deze verplichting heeft voldaan. De door verweerder gestelde afwezigheid of onbereikbaarheid van zijn boekhouder disculperen verweerder niet. Verweerder is verantwoordelijk voor het voeren van een behoorlijke administratie en het tijdig aanleveren van gegevens. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd op de stelling van de deken, dat de bestaande administratie onvoldoende betrouwbaar is en dat de nieuwe accountant om die reden de aansluiting niet kan maken, gereageerd dat door de vorige boekhouder niet alle aftrekposten waren genoemd, waardoor de stukken over de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017 opnieuw moeten worden opgesteld, maar dat is naar het oordeel van de raad geen relevant verweer tegen de door de deken geponeerde stellingen. Verweerder heeft gesteld dat de gecombineerde administratie van het advocatenkantoor en de shisha lounge eenvoudig kan worden gesplitst, maar naar het oordeel van de raad valt niet in te zien waarom dit dan nog altijd niet is gebeurd.
5.6 De raad stelt vast dat verweerder, ondanks herhaalde verzoeken, de deken niet de mogelijkheid heeft gegeven om inzicht te krijgen in de actuele financiële positie waarin verweerders advocatenpraktijk zich bevindt. Daarmee heeft verweerder de deken belemmerd in zijn toezichthoudende taak. De bij herhaling gevraagde financiële bescheiden zijn nog steeds niet (volledig) aangeleverd, zodat de deken thans nog steeds geen goed toezicht kan uitoefenen.
5.7 De deken heeft mede op grond van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden een dekenbezwaar ingediend, waarop een tuchtrechtelijk oordeel zal volgen. De vraag die thans ter beoordeling aan de raad voorligt is of er sprake is van een zodanige situatie dat de door artikel 46 beschermde belangen onevenredig worden benadeeld wanneer verweerder pas na het doorlopen van de reguliere tuchtrechtprocedure (en eventueel hoger beroep bij het hof van discipline) onherroepelijk tuchtrechtelijk wordt veroordeeld. Naar het oordeel van de raad is in deze zaak gebleken van zodanige uitzonderlijke omstandigheden die met zich meebrengen dat onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk is en dat de gewone tuchtrechtprocedure niet kan worden afgewacht.
5.8 De raad stelt vast dat verweerder, ondanks eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen en tuchtrechtelijke maatregelen, waaronder een onvoorwaardelijke schorsing, en de door het Hof van Discipline bepaalde proeftijd vanaf 5 april 2019 is doorgegaan met ontoelaatbare gedragingen die aanleiding geven tot optreden van de deken en de politie.
5.9 Gezien het structurele karakter van verweerders misdragingen bestaat een reële dreiging van nieuwe misdragingen. De raad memoreert in dit verband de door verweerders raadsvrouwe ter zitting gedane mededeling “de strafrechtelijke incidenten zijn het directe gevolg van de onnavolgbare relatie met mevrouw T” en de in de op voorhand toegezonden pleitnota van verweerders raadsvrouwe opgenomen stellingen “de relatie met mevrouw T komt maar niet in rustig vaarwater” (pag. 5), “Daarnaast was het een relatie die zich kenmerkt als een ongebruikelijke vorm van aantrekken en afstoten, van liefde en liefdesbetuigingen en van ruzies op hoge toon. Mevrouw T bevindt zich in een lastig parket: haar familie bemoeit zich uitdrukkelijk met haar partnerkeuze die voor in Nederland en in 100% Nederlandse cultuur opgegroeide mensen moeilijk te bevatten is” (pag. 6) en “Cliënt wenst te werken aan zijn toekomst. Dat een werkbare invulling van de relatie met mevrouw T daarbij een eerste stap/vereiste is, is duidelijk. Het is nu allemaal niet doenlijk daarin stappen te zetten.” (pag. 11)
5.10 De relatie en daarmee samenhangende problematiek -die volgens verweerder de oorzaak hebben gevormd voor het begaan van de feiten waarvoor hij zich in voorlopige hechtenis bevindt en waarvoor hij wordt vervolgd- zijn kennelijk nog altijd geen verleden tijd. Het risico van nieuwe escalaties is dan ook reëel. Voorts neemt de raad in aanmerking dat verweerder zich nog dient te verantwoorden in zijn strafzaak. Wanneer de strafzaak tegen verweerder wordt behandeld en wat de strafrechtelijke gevolgen voor verweerder zullen zijn, is nog niet bekend. Deze laatste omstandigheid vormt een beletsel voor verweerders geloofwaardigheid als advocaat, die voornamelijk strafzaken behandelt. Hiernaast geldt dat de situatie dat de deken niet door verweerder in staat wordt gesteld goed toezicht uit te oefenen onverminderd voortduurt.
5.11 Er is naar het oordeel van de raad op grond van het voorgaande sprake van een dusdanig spoedeisend belang dat enig door artikel 46 beschermd belang schorsing met onmiddellijke ingang vergt. De raad is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het primaire verzoek van de deken tot schorsing ex artikel 60ab lid 1 Advocatenwet dient te worden toegewezen. De schorsing ex artikel 60ab lid 1 Advocatenwet duurt voort totdat de beslissing op het dekenbezwaar in kracht van gewijsde is gegaan.
5.12 Secundaire verzoek tot schorsing ex artikel 60ab lid 2 Advocatenwet
De raad stelt tevens vast dat de situatie als bedoeld in artikel 60ab lid 2 Advocatenwet aan de orde is. Verweerder bevindt zich thans in voorlopige hechtenis. De raad is van oordeel dat het verweer dat op adequate wijze in waarneming van verweerders praktijk is voorzien moet worden gepasseerd en wijst derhalve eveneens toe het secundaire verzoek van de deken.
BESLISSING
De raad van discipline:
- wijst het verzoek van de deken ex artikel 60ab lid 1 en lid 2 Advocatenwet toe en schorst verweerder met onmiddellijke ingang in de uitoefening van de praktijk als advocaat;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander , voorzitter, mrs. N.M. Lindhout-Schot en R. van den Dungen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg als griffier en uitgesproken op 17 januari 2020.
Griffier Voorzitter