Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-12-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:294
Zaaknummer
19-503
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Dat verweerder onvoldoende kwaliteit heeft geleverd in zijn bijstand bij de medische aansprakelijkheidskwestie van klagers kan de voorzitter niet vaststellen. Evenmin is de voorzitter gebleken dat verweerder onvoldoende heeft gecommuniceerd met klagers. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 2 december 2019
in de zaak 19-503/AL/OV
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
klager
tezamen ook: klagers
tegen
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel van 25 juli 2019 met kenmerk 51/18/075, door de raad ontvangen op 26 juli 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klagers hebben hun zoon tijdens zijn geboorte op 26 september 2018 verloren. Klagers hebben zich voor rechtsbijstand gewend tot verweerder, die hen op basis van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand is gaan bijstaan. Op 24 oktober 2018 hebben klagers en verweerder een intakegesprek gevoerd en vervolgens een overeenkomst van opdracht gesloten, waarin is bepaald:
“(...) Globale omschrijving van het probleem1. Aansprakelijkheid van [het ziekenhuis] voor de geleden schade (medische fout van de artsen);
2. Tuchtrechtelijke procedure bij het Medisch Tuchtcollege;
3. Bijstand bij een eventuele strafrechtelijke procedure (bijstand benadeelde partij).
(..) ”
1.2 Er heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden naar de omstandigheden waaronder de zoon van klagers is overleden. Verweerder heeft klagers bijgestaan tijdens de verhoorgesprekken met de politie.
1.3 Bij brief van 3 november 2018 heeft verweerder het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor de door klagers geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het overlijden van hun zoon. In deze brief heeft verweerder het standpunt van klagers naar voren gebracht, inhoudend dat het overlijden van hun zoon te wijten is aan opeenvolgende medische fouten.
1.4 Op 12 november 2018 heeft de politie aan klagers medegedeeld dat hun zoon op natuurlijke wijze is overleden. Op 22 november 2018 is de zaak geseponeerd. De officier van justitie heeft de sepotbeslissing op 23 november 2018 mondeling toegelicht aan verweerder. Verweerder heeft de officier van justitie gevraagd om een gesprek in te plannen met klagers teneinde haar beslissing aan hen toe te lichten.
1.5 Op 30 november en 3 december 2018 hebben besprekingen plaatsgevonden tussen klagers en verweerder ten kantore van verweerder.
1.6 Op 6 december 2018 hebben klagers zelf contact gezocht met de officier van justitie, waarbij zij aan de officier van justitie hebben medegedeeld dat zij niet meer door verweerder worden bijgestaan. Op 7 december 2018 heeft verweerder klagers bericht dat zij zich tot een andere advocaat moesten wenden, omdat hij niet aan hun verwachtingen kon voldoen.
1.7 Bij brief van 10 december 2018 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) onvoldoende expertise heeft om de zaak van klagers te kunnen behandelen en niets heeft bereikt;
b) geen processtrategie met klagers heeft afgesproken, noch een redelijkerwijs te verwachten verloop van de zaak heeft besproken;
c) geen autopsie heeft geëist, waardoor het risico heeft kunnen ontstaan dat belangrijk bewijs over de doodsoorzaak verloren is gegaan;
d) het ziekenhuis zonder grondslag aansprakelijk heeft gesteld;
e) klagers niet op de hoogte heeft gehouden van zijn werkzaamheden en klagers geen kopieën van zijn berichten aan derden heeft gestuurd, met uitzondering van de brief met aansprakelijkstelling aan het ziekenhuis;
f) slecht bereikbaar was, niet terugbelde en het deed voorkomen dat de afspraak met de officier van justitie niet kon doorgaan wegens drukte aan haar kant;
g) een getuige heeft afgeschrikt, terwijl hij door klagers was gevraagd de getuige voor te lichten over de consequenties van een eventueel door haar af te leggen getuigenverklaring;
h) onduidelijkheid heeft laten bestaan over de vraag of hij van het ziekenhuis een schadevergoeding heeft ontvangen.
3 VERWEER
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
3.1 Ad klachtonderdeel a
Verweerder heeft bereikt dat de Inspectie en het OM de feiten zorgvuldig hebben onderzocht. De aanwezigheid van verweerder bij de politieverhoren zorgde ervoor dat de zaak tot in detail is besproken. Aan de civielrechtelijke kant van de zaak is verweerder niet toegekomen.
3.2 Ad klachtonderdeel b
Met klagers is meerdere keren gesproken over de aanpak van de zaak. Tijdens het intakegesprek heeft verweerder benoemd dat hij op drie fronten, civielrechtelijk, strafrechtelijk en tuchtrechtelijk, zijn bijstand zou verlenen. De processtrategie was dat het OM tot strafrechtelijke vervolging zou overgaan en dat op basis daarvan een civielrechtelijke procedure zou kunnen worden gestart.
3.3 Ad klachtonderdeel c
De wens van klagers tot autopsie is meerdere malen tijdens de politieverhoren aan de orde gesteld. Een autopsie was niet nodig, omdat het OM kon afgaan op de informatie van de GGD-arts. Bovendien was de zoon van klagers al in Turkije begraven.
3.4 Ad klachtonderdeel d
Verweerder wilde met de aansprakelijkstelling bewerkstelligen dat het ziekenhuis zou meewerken. In die fase was het nog niet mogelijk om een goed onderbouwde aansprakelijkstelling te sturen aan het ziekenhuis.
3.5 Ad klachtonderdeel e
Uit verweerders urenspecificatie blijkt dat verweerder schriftelijk, telefonisch en persoonlijk zijn geïnformeerd over zijn werkzaamheden. Verweerder heeft 46 uur aan de zaak besteed.
3.6 Ad klachtonderdeel f
De officier van justitie heeft de zaak op 22 november 2018 geseponeerd en deze beslissing op 23 november 2018 toegelicht aan verweerder. Verweerder heeft de officier van justitie gevraagd om een gesprek te voeren met klagers. Dat de officier van justitie daaraan geen prioriteit heeft gegeven kan verweerder niet worden verweten.
3.7 Ad klachtonderdeel g
De betreffende getuige wilde anoniem blijven want ze wilde haar baan niet kwijtraken. Ze kon niets verklaren over de onderhavige zaak. Van afschrikking is geen sprake.
3.8 Ad klachtonderdeel h
Verweerder heeft geen schadevergoeding van het ziekenhuis ontvangen.
4 BEOORDELING
4.1 Klachtonderdelen a tot en met d
De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien de cliënt daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.
4.2 De voorzitter stelt vast dat verweerder klagers in de periode van 24 oktober tot en met 6 december 2018 heeft bijgestaan. In dit relatief korte tijdsbestek heeft verweerder gesprekken gevoerd met klagers, heeft hij klagers bijgestaan bij de politieverhoren, heeft hij een formele aansprakelijkstelling gezonden naar het ziekenhuis, contact gehad met de politie en de officier van justitie en met een potentiële getuige. Dit alles overeenkomstig de met klagers besproken aanpak van de zaak. Dat verweerder over onvoldoende expertise beschikte is naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken. Verweerder heeft voorts gemotiveerd toegelicht dat klagers’ wens om een autopsie te doen verrichten meerdere malen tijdens de verhoren aan de orde is gesteld, maar dat het OM kon uitgaan van de medische informatie van de GGD-arts, terwijl bovendien de zoon van klagers reeds in Turkije was begraven. Onder die omstandigheden kan verweerder naar het oordeel van de voorzitter niet tuchtrechtelijk worden verweten dat hij geen autopsie heeft geëist. Verweerder kan evenmin een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van de inhoud van de aansprakelijkstelling van het ziekenhuis van 3 november 2018. In die fase was immers nog niet de voor een uitgebreidere (medische) onderbouwing van de aansprakelijkstelling benodigde informatie voorhanden. De voorzitter is op grond van het voorgaande van oordeel dat de klachtonderdelen a tot en met d kennelijk ongegrond zijn.
4.3 Klachtonderdelen e en f
De klachtonderdelen e en f hebben betrekking op de wijze waarop verweerder met klagers heeft gecommuniceerd. Verweerder heeft de klachtonderdelen e en f uitdrukkelijk weersproken. Uit de overgelegde urenspecificatie blijkt dat verweerder in de periode dat hij klagers bijstond veelvuldig contact met hen heeft gehad. Dat verweerder niet steeds telefonisch bereikbaar was of niet direct terugbelde nadat klagers telefonisch contact met hem hadden gezocht is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Een advocaat is immers vanwege het feit dat hij ook werkzaamheden verricht in andere dossiers niet in staat om te allen tijde telefonisch bereikbaar te zijn of direct terug te bellen. De voorzitter is van oordeel dat uit het dossier niet is gebleken dat verweerder onvoldoende met klagers heeft gecommuniceerd, noch dat hij hen niet naar behoren op de hoogte heeft gehouden van zijn werkzaamheden. Ook de klachtonderdelen e en f zijn derhalve kennelijk ongegrond.
4.4 Klachtonderdelen g en h
Verweerder heeft uitdrukkelijk weersproken dat hij de getuige heeft afgeschrikt en dat hij van het ziekenhuis een schadevergoeding heeft ontvangen. Uit de overgelegde stukken blijkt ook niet van de feitelijke juistheid van deze verwijten. In een dergelijke geval, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan de klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klagers minder geloof verdient dan het woord van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is voor wat betreft deze onderdelen van de klacht niet het geval. De voorzitter zal de klachtonderdelen g en h dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier op 2 december 2019.
griffier voorzitter