Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:2
Zaaknummer
19-209
Inhoudsindicatie
Verzetbeslissing. De voorzitter heeft in zijn beslissing bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en rekening gehouden met alle relevante omstandigheden van het geval. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 13 januari 2020
in de zaak 19-209
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 17 juni 2019 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 9 december 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 1 april 2019 met kenmerk Z 750560/AS/MM/sd, door de raad diezelfde dag ontvangen, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 17 juni 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. De voorzittersbeslissing is op 17 juni 2019 verzonden aan klager.
1.4 Bij e-mail van 18 juni 2019, door de raad diezelfde dag ontvangen, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 28 oktober 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet zich richt, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gegrond en van het verzetschrift van klager. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door verweerder op 14 oktober 2019 ingediende aanvullende stukken.
2 FEITEN
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder klager in de conclusie van antwoord en in diverse e-mails heeft
gediscrimineerd vanwege zijn geaardheid;
b) verweerder misbruik heeft gemaakt van de Surinaamse achtergrond van de partner van klager;
c) Verweerder leugens heeft verkondigd in zijn e-mails over het feit dat klager over bepaalde spullen geen zeggenschap zou hebben, terwijl klager mede-eigenaar is van deze spullen;
d) verweerder heeft gelogen over het feit dat klager de kinderen te laat zou terugbrengen naar de ex-partner;
e) verweerder op 10 augustus 2018 tijdens een bespreking met partijen en de advocaat van klager heeft gevloekt en met zijn vuisten op tafel heeft geslagen;
f) verweerder de procedures moedwillig heeft opgerekt en het belang van de kinderen niet heeft laten meetellen.
3.2 Klager is het er niet mee eens dat zijn klacht door de voorzitter kennelijk ongegrond is verklaard. De gronden van het verzet richten zich, zakelijk en samengevat weergegeven, tegen het door verweerder gevoerde verweer zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter en tegen de gronden waarop deze beslissing rust.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich schriftelijk en ter zitting tegen de klacht en het verzet verweerd.
De raad zal hierna zo nodig op dit verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat het karakter van de procedure waarbij verzet tegen een voorzittersbeslissing is ingesteld met zich brengt dat tijdens de mondelinge behandeling van het verzet primair slechts aandacht kan zijn voor fouten of omissies in die beslissing. De inleidende klacht wordt pas nader, inhoudelijk, besproken als van zulke fouten of
omissies sprake lijkt te zijn.
5.2 Klager heeft ter zitting desgevraagd nader toegelicht dat hij met de door hem gestelde discriminatie en leugens doelt op de vermelding van de gayscene in Suriname in de conclusie van antwoord die verweerder in een kortgedingprocedure over vervangende toestemming voor het meenemen van de zoon van klager en zijn ex-echtgenote op vakantie naar Suriname heeft ingediend. De betreffende vermelding luidt als volgt:
’10. (…) De vrouw, die eerder met de man en de kinderen in Suriname is geweest, koestert de stellige verwachting, dat de man met zijn huidige partner de in Suriname bestaande gayscene gaat opzoeken en intussen zijn zoon zal overlaten aan derden, die voor [de zoon] niet bekend zijn. (…)
Hoewel een en ander, gelet op de gevoeligheid aan de zijde van klager, anders, wellicht voorzichtiger, geformuleerd had kunnen worden, is de raad van oordeel dat verweerder door de formulering van de zin over de gayscene in Suriname de grenzen van de hem toekomende vrijheid als advocaat van zijn cliënte niet heeft overschreden.
5.3 Ten aanzien van de door klager gestelde gedragingen van verweerder tijdens de op 10 augustus 2018 gehouden bespreking heeft klager ter onderbouwing daarvan geen andere dossierstukken overgelegd dan de stukken waarvan de voorzitter bij zijn beslissing van 17 juni 2019 is uitgegaan. De raad kan daarom net als de voorzitter de juistheid van de door klager verweten gedraging van verweerder – het vloeken en met de vuisten op tafel slaan – niet vaststellen.
5.4 De raad is voorts van oordeel dat de voorzitter in zijn beslissing bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
5.5 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de inhoud van de klacht. De raad verklaart het verzet dan ook ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. F.B.M. van Aanhold, F.E.J. Janzing, S.H.G. Swennen en H.H. Tan, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2020.
griffier voorzitter