Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-01-2020
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2020:7
Zaaknummer
19-026
Inhoudsindicatie
Klacht betreft niet goed voorbereid zijn van de eigen advocaat tijdens een zitting bij de kinderrechter. Klacht gegrond. Als de advocaat niet over het te behandelen verzoek beschikt dient zij dit bij de rechtbank op te vragen, opdat zij kan kennisnemen van de inhoud en een verweer daarop kan voorbereiden. Voorts heeft de advocaat haar cliënte tuchtrechtelijk verwijtbaar “laten zitten” door nadat een eerste gesprek ter voorbereiding van de zitting door verweerster was afgezegd tijdens een bespreking die op de zondag voorafgaand aan de zitting in een restaurant was gepland niet op te komen dagen.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 13 januari 2020
in de zaak 19-026
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 23 april 2018 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 15 januari 2019 met kenmerk Z 617062 (18-0126), door de raad ontvangen op 15 januari 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 november 2019 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door haar partner, de heer [naam]. Verweerster is niet verschenen. Zij heeft op 1 november 2019 zowel per e-mail als telefonisch aan de griffie van de raad laten weten dat zij wegens mantelzorg voor haar moeder niet in de gelegenheid was om ter zitting te verschijnen en dat de behandeling wat haar betreft buiten haar aanwezigheid kon plaatsvinden. Verweerster heeft geen afschrift van haar e mail aan klaagster verzonden en ook de griffie heeft klaagster hiervan niet bericht. Dat verweerster niet ter zitting zou verschijnen vernam klaagster daarom voor het eerst ter zitting Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De behandeling was eerder gepland op 2 september 2019 om 10.00 uur. Klaagster is toen verschenen. Om 9.31 uur die dag heeft de griffie van verweerster een e-mail ontvangen waarin zij aangeeft die nacht door ziekte te zijn getroffen, niet in staat te zijn ter zitting te verschijnen en om aanhouding van de behandeling verzoekt. Dat verzoek is door de raad ingewilligd. Op diezelfde datum heeft de griffie aan beide partijen als nieuwe behandelingsdatum 4 november 2019 genoemd en partijen hebben vervolgens aangegeven op die datum beschikbaar te zijn.
1.5 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Op 29 maart 2018 heeft verweerster klaagster bijgestaan tijdens een behandeling ten overstaan van de kinderrechter betreffende de situatie van de kinderen. Beide dochters van klaagster waren reeds eerder onder toezicht gesteld.
2.3 Op 26 maart 2018 heeft verweerster de zaak met klaagster besproken. Een paar dagen daaraan voorafgaand had verweerster van klaagster een map met stukken ontvangen waaronder de oproep voor de behandeling met als onderwerp: uithuisplaatsing. Bij brief van 26 maart 2018 heeft verweerster de nodige stukken waarop zij zich ter zitting zou beroepen aan de rechtbank toegezonden.
2.4 Op 26 maart 2018 is verweerster gebeld door een bekende van klaagster, zijnde de echtgenoot van mevrouw K, hierna: de derde, die meedeelde dat hij probeerde om de moeizame relatie tussen klaagster en de beide gezinsvoogden te verbeteren en zich afvroeg of hij nog iets voor genoemde zitting kon betekenen.
2.5 Ter zitting bleek het te gaan om een verzoek tot afgifte van een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen tijdens een deel van de week bij een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling. Bij beschikking van 29 maart 2018 heeft de rechtbank de gevraagde machtiging verleend.
2.6 Op 30 maart 2018 heeft klaagster aan de gezinsvoogden een e-mail gestuurd die begint met:
“Ik wil u mededelen dat, na de rechtszaak van gisteren nog minder vertrouwen heb gekregen in uw werkwijzen.”2.7 Op 7 april 2018 heeft verweerster haar relatie met klaagster beëindigd. Om 12.59 uur heeft verweerster een e-mail aan klaagster gestuurd waarin zij meedeelt zich terug te trekken. Na verzending heeft verweerster een mededeling ontvangen dat deze e-mail niet afgeleverd kan worden waarna zij de e-mail nogmaals heeft verzonden. Ook deze is onbestelbaar teruggekomen waarna verweerster om 13.14 uur hetzelfde bericht aan de partner van klaagster heeft gezonden en voorts heeft meegedeeld inmiddels ook de derde telefonisch te hebben ingelicht. Bij brief van 13 april 2018 aan klaagster heeft verweerster haar beslissing nog eens op schrift gesteld en haar motieven voor haar beslissing, waaronder een gebrek aan vertrouwen in haar als advocaat en de e-mail van klaagster aan de gezinsvoogden van 30 maart 2018 waar zij niet achter kan staan, uiteengezet.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) tekort te schieten in de uitvoering van de opdracht door zich te laten verrassen bij de laatste rechtszaak omdat zij zich niet goed in de materie had ingelezen;
b) meerdere malen binnen een week een afspraak met klaagster af te zeggen;
c) klaagster te laten wachten en te laten zitten midden in het proces, net voor de volgende rechtszaak;
d) via een derde en niet rechtstreeks aan klaagster te laten weten dat zij niet meer haar advocaat was.
4 VERWEER
4.1 Verweerster is van mening dat alle onderdelen van de klacht ongegrond zijn. Meer in het bijzonder heeft verweerster naar aanleiding van de verschillende klachtonderdelen het volgende verweer gevoerd.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 Verweerster betwist dat zij zich in de materie niet goed had ingelezen. Zij heeft de van klaagster ontvangen map met stukken bestudeerd. Klaagster had verweerster de indruk gegeven dat op de zitting van 29 maart 2018 de gehele uithuisplaatsing aan de orde zou komen. Ter zitting bleek dat echter niet het geval te zijn. De gezinsvoogden hadden om uithuisplaatsing gedurende een aantal uren per week in een pleeggezin verzocht omdat vader door het doorlopende verblijf van beide kinderen bij hem wat overbelast was geraakt. Dat was het onderwerp van de zitting.
Ad klachtonderdeel b)
4.3 Het is juist dat verweerster binnen een week meerdere malen een afspraak met klaagster heeft afgezegd. Dit had te maken met privé- en medische redenen, te weten een overlijden en een migraineaanval.
Ad klachtonderdeel c)
4.4 Zonder verweerster daarin te kennen had klaagster in een e-mail van 30 maart 2018 aan de beide gezinsvoogden de onderlinge verhouding verder op scherp gesteld waarmee verweerster het niet eens was. Vervolgens is verweerster tijdens een telefoongesprek van 5 april 2018 door de partner van klaagster op een onprettige wijze te woord gestaan en is door hem de vertrouwenskwestie opgeworpen. Aan het einde van dit gesprek heeft verweerster aan de partner meegedeeld dat zij zich over de verdere samenwerking zou gaan beraden. De partner van klaagster heeft toen aangegeven hetzelfde te zullen doen.
4.5 Verweerster ontkent dat zij haar werkzaamheden ontijdig heeft beëindigd. Verweerster heeft zich op 7 april 2018 teruggetrokken en de volgende zitting was pas op 11 mei 2018. In de tussenliggende periode was er voldoende gelegenheid om een andere advocaat in te schakelen.
Ad klachtonderdeel d)
4.6 Op 7 april 2018 heeft verweerster twee e-mails aan klaagster gestuurd met de mededeling dat zij niet langer als advocaat optrad. Deze kwamen echter onbestelbaar retour. Daarom heeft verweerster dit bericht die dag ook nog aan de partner van klaagster gemaild.
4.7 Voorts heeft verweerster op 7 april 2018 contact met de derde opgenomen en hem meegedeeld dat zij niet langer de advocaat van klaagster was en dat hij haar dus niet meer behoefde te benaderen.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
5.1 Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij van klaagster geen verzoekschrift tot uithuisplaatsing had ontvangen, maar slechts de uitnodiging voor de zitting waarop als onderwerp uithuisplaatsing staat vermeld. Ter zitting bleek dat niet de gehele uithuisplaatsing aan de orde was maar slechts een deeltijduithuisplaatsing in een pleeggezin voor éénmaal per twee weken van vrijdag tot en met zondag.
5.2 In de uitnodiging wordt verwezen naar het verzoek waarbij vermeld is dat het om een verzoek van Samen Veilig Midden Nederland ging.
5.3 Als verweerster niet over dat verzoek beschikt, dient zij dit bij de rechtbank op te vragen, opdat zij kan kennisnemen van de inhoud en een verweer daarop kan voorbereiden. Op deze wijze had voorkomen kunnen worden dat het haar en klaagster niet eerder dan ter zitting duidelijk werd dat het slechts over een gedeeltelijke uithuisplaatsing ging. Door dit na te laten heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
5.4 Klachtonderdeel a) is derhalve gegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.5 Ter zitting heeft klaagster, door verweerster onweersproken, toegelicht dat nadat een eerste gesprek ter voorbereiding van de zitting door verweerster was afgezegd op de zondag voorafgaand aan de zitting in een restaurant een tweede bespreking was gepland, dat klaagster op het afgesproken tijdstip 15 minuten heeft zitten wachten en klaagster nadat verweerster niet was verschenen en richting klaagster ook niets van zich had laten horen verweerster heeft gebeld en toen van verweerster te horen heeft gekregen dat zij in verband met ziekte de afspraak op dat moment niet kon laten doorgaan.
5.6 Dit is niet de manier waarop men met een ander omgaat en zeker niet de manier waarop in de verhouding tussen advocaat en cliënt met afspraken dient te worden omgegaan. Hiermee heeft verweerster niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
5.7 Klachtonderdeel b) is derhalve gegrond.
Ad klachtonderdeel c)
5.8 Het is een advocaat niet toegestaan om zich op een ontijdig moment aan een zaak te onttrekken.
5.9 Op 7 april 2018 heeft verweerster aangegeven dat zij zich aan de zaak had onttrokken, nadat zij tijdens een telefoongesprek van 5 april 2018 al aan de partner van klaagster had aangegeven zich te beraden over de voortzetting van de relatie. Op 11 mei 2018 was de volgende zitting. Op zichzelf is deze termijn niet te kort om een andere advocaat te vinden waaraan niet afdoet dat, zoals bekend bij de raad, het vaak moeilijk is om in een toevoegingszaak, in verband met mogelijke afrekeningsproblemen, een opvolgend advocaat te vinden. Dit probleem doet zich echter in zijn algemeenheid voor. Het staat los van de tijd die nog rest tot een (volgende) zitting. Ter zitting heeft klaagster naar voren gebracht dat zij uiteindelijk de deken heeft moeten inschakelen om een advocaat toegewezen te krijgen. Hiervan kan verweerster echter in tuchtrechtelijke zin geen verwijt worden gemaakt.
5.10 Klachtonderdeel c) is derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel d)
5.11 Op 7 april 2018 heeft verweerster haar relatie met klaagster beëindigd. Het is in de hier aanwezige omstandigheden, waarin reeds eerder over deze zaak met de derde contact was geweest, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar om deze derde daarvan deelgenoot te maken. Dat dit mogelijk eerder is gebeurd dan aan klaagster zelf door het gebruik van een verkeerd mailadres, is ongelukkig. Het had beslist anders kunnen en ook moeten lopen, maar tuchtrechtelijk verwijtbaar is het niet.
5.12 Klachtonderdeel d) is derhalve ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft geen blijk gegeven van enig inzicht in de onjuistheid van haar handelen, waar dat tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Zij is niet ter zitting van de raad verschenen voor een toelichting op haar verweer. De raad rekent verweerster dat zwaar aan. Verweerster heeft zich niet goed voorbereid voor een zitting en heeft kort voor de zitting meerdere afspraken met klaagster afgezegd en heeft haar zelfs, zonder bericht van verhindering, laten zitten voor een afspraak. Dit handelen is laakbaar en onprofessioneel. Een berisping is daarom passend en geboden. Daarbij is rekening gehouden met de omstandigheid dat klaagster door het handelen van verweerster niet in haar belangen is geschaad, althans van een dergelijke benadeling niet is gebleken.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klaagster,
b) € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.
7.3 Verweerster dient het bedrag van € 50,- reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door aan verweerster.
7.4 Verweerster dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 19-026.
7.5 Verweerster dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 19-026.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a) en b) gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen c) en d) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van een berisping op.
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.5.
Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter en mrs. F.L.M. Broeders, P.J.F.M. de Kerf, K.F. Leenhouts, P.Th. Mantel, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2020.
Griffier Voorzitter