Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-12-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:254

Zaaknummer

19-684/DH/DH

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. Het stond verweerder vrij om als partijdige belangenbehartiger in opdracht en in het belang van zijn cliënt een standpunt in te nemen en op te treden, zoals hij heeft gedaan.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 december 2019 in de zaak 19-684/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 2 oktober 2019 met kenmerk K082 2019 ar/ab, door de raad ontvangen op 4 oktober 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    De echtgenote van klager is verwikkeld (geweest) in een langdurig geschil met de Belastingdienst aangaande – kort gezegd – de invordering van niet voldane naheffingsaanslagen. Die naheffingsaanslagen hebben formele rechtskracht gekregen.

1.2    Naar aanleiding van het in 1.1 genoemde geschil zijn tussen (de echtgenote van) klager en (medewerkers van) de Belastingdienst diverse procedures gevoerd.

1.3    Verweerder treedt op namens de Belastingdienst.

1.4    Bij vonnis in kort geding van 24 juli 2014 heeft de Rechtbank Gelderland klager en zijn stichting [naam stichting] veroordeeld tot onder meer – kort gezegd – zich te onthouden van het doen van toekomstige uitingen in het openbaar van beschuldigingen van onrechtmatige en strafbare handelingen aan het adres (van medewerkers) van de Belastingdienst, via welk medium dan ook, aangaande het geschil tussen klager en de Belastingdienst en de daaruit voortvloeiende klachten en procedures en om niet toe te staan of te bewerkstelligen dat anderen dergelijke beschuldigingen op websites uiten waarover klager de feitelijke macht kan uitoefenen. Eén en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per (gedeelte van een) dag tot een maximum van € 100.000,-. Het vonnis van 24 juli 2014 heeft kracht van gewijsde.

1.5    Bij brief van 4 april 2019 heeft verweerder aan klager onder meer het volgende geschreven:

“(…) De Belastingdienst heeft geconstateerd dat u, in weerwil van het hierboven genoemde vonnis, op de website [naam website] opnieuw beschuldigingen van onrechtmatige en strafbare handelingen aan het adres van de Belastingdienst en enkele van zijn medewerkers doet. Uw emailadres [mailadres] staat geregistreerd als dat van de administratieve en technische contactpersoon. (...)”

1.6    In reactie daarop heeft klager bij e-mail van 4 april 2019 aan verweerder onder meer het volgende geschreven:

“(…)

1.De door u genoemde website (…) is niet mijn eigendom.

2.Ik heb er inderdaad voor gekozen om, in weerwil van het door u genoemde vonnis, verdere stappen te ondernemen. (…)

3.Gezien bovenstaande peins ik er niet over om wat dan ook van welke website af te halen, mocht u stappen willen ondernemen om uw zin te krijgen (…) be my guest. (...)”

1.7    Bij brief van 18 april 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. Verweerder heeft:

a)    middels intimidatie een derde partij ertoe bewogen een beslissing te nemen door een vonnis in een andere kwestie te gebruiken;

b)    zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing;

c)    zich schuldig gemaakt aan schending van de privacy van klager,

d)    misbruik gemaakt van een gerechtelijk vonnis;

e)    zich schuldig gemaakt aan obstructie van de rechtsgang;

f)    bestaande wet- en regelgeving genegeerd.

2.2    De stellingen die klager aan zijn klacht ten grondslag heeft gelegd zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd. Het verweer komt er in de kern op neer dat klager deels niet-ontvankelijk is in de klacht, voor zover deze ziet op klachtonderdelen a), b), d), e) en f). Deze klachtonderdelen hebben betrekking op handelingen van verweerder teneinde namens de Belastingdienst te bewerkstelligen dat een website offline zou worden gehaald. Omdat klager nadrukkelijk stelt dat betreffende website niet van hem is en aan een vennootschap toebehoort en voorts niet is gebleken dat klager de klacht mede namens die vennootschap heeft ingediend, heeft klager geen persoonlijk belang daarbij. Voor het overige dient de klacht ongegrond te worden verklaard.

 

4    BEOORDELING

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

4.1    De voorzitter stelt voorop dat de Advocatenwet niet een klachtrecht in het

leven heeft geroepen voor een ieder, doch slechts voor diegene die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang getroffen is of kan worden getroffen. De voorzitter is van oordeel dat klager wel degelijk een eigen belang bij deze klachtonderdelen heeft. Hoewel deze klachtonderdelen zien op handelingen van verweerder om namens de Belastingdienst te bewerkstelligen dat een website offline zou worden gehaald, dient naar het oordeel van de voorzitter dit handelen te worden bezien in de context en tegen de achtergrond van het geschil tussen klager en de Belastingdienst. Klager wordt derhalve wel in een eigen belang getroffen en is dan ook ontvankelijk in de klachtonderdelen.

Klachtonderdelen a), b), c), d) e) en f)

4.2    Vanwege de onderlinge samenhang van de klachtonderdelen worden deze  gezamenlijk behandeld. 

4.3    De klacht richt zich tegen verweerder als advocaat van de wederpartij van klager, de Belastingdienst. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.4    Onweersproken is dat verweerder zich begin 2019 enkele malen tot klager heeft gewend om de aan het adres (van medewerkers) van de Belastingdienst geuite beschuldigingen van een website te (doen) verwijderen. Klager heeft daarop in niet mis te verstane bewoordingen geweigerd zijn medewerking te verlenen. Daarop heeft verweerder [naam hostingprovider] verzocht om de betreffende website offline te halen en bij dit verzoek het vonnis van de kortgedingrechter van 24 juli 2014 gevoegd.

4.5    De voorzitter stelt vast dat klager verweerder in de kern verwijt dat hij namens zijn cliënt een (inhoudelijk) standpunt heeft ingenomen en daarnaar heeft gehandeld, terwijl dit volgens klager onjuist is. De voorzitter overweegt dat in een procedure vaker stellingen worden ingenomen die de wederpartij onwelgevallig zijn en/of die door de wederpartij als onjuist en onwaar worden ervaren. Ieder der partijen heeft immers een eigen visie op wat waar is en wat niet waar is.

4.6    Naar het oordeel van de voorzitter stond het verweerder, gelet op de hiervoor weergegeven feiten en de in randnummer 4.4 genoemde omstandigheden, vrij om als partijdige belangenbehartiger in opdracht en in het belang van zijn cliënt een standpunt in te nemen en op te treden, zoals hij heeft gedaan. De omstandigheid dat verweerder ter onderbouwing van zijn verzoek aan de hostingprovider het kortgedingvonnis van 24 juli 2014 heeft bijgevoegd, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Hij deed dat immers in het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Dat het door verweerder namens de Belastingdienst ingenomen standpunt op voorhand kennelijk onjuist is, is vooralsnog niet gebleken en betreft in feite een civielrechtelijk geschil. Het behoort echter niet tot de taak van de tuchtrechter om in een civielrechtelijk geschil een oordeel te geven, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hierboven onder 4.3 genoemde maatstaf heeft overtreden. Dat verweerder door zijn handelen en werkwijze de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder dat daarmee een redelijk doel was gediend, is de voorzitter aldus niet gebleken.

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in al haar onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr.    D.L. van Lijf als griffier op 4 december 2019.