Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-11-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2019:244
Zaaknummer
19-252/DH/DH
Inhoudsindicatie
Klacht over kwaliteit van dienstverlening ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 november 2019 in de zaak 19-252/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij webformulier van 15 oktober 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 12 april 2019 met kenmerk K241 2018 ar/ab, door de raad ontvangen op 12 april 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 september 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 In 2018 heeft klager zich tot verweerder gewend met het verzoek de gemeente Bergen op Zoom en de Staat der Nederlanden aansprakelijk te stellen en te dagvaarden.
2.2 Verweerder heeft op 5 oktober 2018 aan klager een uitvoerig gemotiveerd negatief (proces)advies uitgebracht en hem bericht niet tot verzending van een stuitingsbrief of dagvaarding te zullen overgaan en het dossier te zullen sluiten.
2.3 Voor zijn werkzaamheden voor klager heeft verweerder een toevoeging aangevraagd en verkregen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) klager uitgebreid heeft geadviseerd over de kans van slagen van de zaak en daarmee buiten de hem gegeven opdracht is getreden;
b) heeft geprobeerd klager in een kwaad daglicht te stellen door in zijn advies op te nemen dat klager iemand verwondingen zou hebben toegebracht;
c) de door hem verkregen toevoeging heeft gedeclareerd terwijl hij geen procedure is gestart;
d) klager heeft bericht geen verdere werkzaamheden meer voor hem te zullen verrichten;
e) stukken is kwijtgeraakt.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
5.1 Vooropgesteld wordt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. In dat verband dient de advocaat zich ongeacht de hem verstrekte opdracht vooraf steeds een oordeel te vormen over de kansen en (proces)risico’s van de zaak. Hij dient zijn cliënt over die kansen en (proces)risico’s te adviseren en dat advies te motiveren. Een advocaat kan niet worden verplicht om een zaak waarin hij geen kansen ziet, in behandeling te nemen. In het licht van dit uitgangspunt acht de raad dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.2 Verweerder heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel aangevoerd dat hij in zijn advies slechts heeft opgenomen wat in eerdere procedures als vaststaand was aangenomen. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt niet dat verweerder over die vaststaande feiten een oordeel heeft gegeven, noch dat hij heeft geprobeerd klager in een kwaad daglicht te stellen. Hij had daarbij als advocaat van klager ook geen enkel belang. Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
5.3 Verweerder heeft voor zijn werkzaamheden voor klager een toevoeging verkregen. Die heeft hij ook gedeclareerd. Dat is naar het oordeel van de raad niet klachtwaardig. Hij heeft immers werkzaamheden voor klager verricht. Het stond klager vrij om zich tot een andere advocaat te wenden, die dan de toevoeging zou hebben kunnen overnemen. Dat is ook met klager besproken, maar die heeft daarvan af gezien. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel d)
5.4 Naar het oordeel van de raad brengt het feit dat verweerder geen kansen ziet voor een geslaagde procedure met zich mee dat hij in die zaak ook geen verdere werkzaamheden (zoals verzending van een stuitingsbrief of een aansprakelijkstelling) meer zal verrichten. Hij heeft klager erop gewezen dat, hij zelf zou moeten zorgdragen voor stuiting van de verjaringstermijn en heeft daarbij aangegeven wanneer en hoe dat zou moeten gebeuren. Daarmee heeft hij naar het oordeel van de raad zorgvuldig gehandeld. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel e)
5.5 Klager verwijt verweerder dat deze stukken is kwijtgeraakt. Verweerder betwist dat gemotiveerd en wijst erop dat hij in zijn brief van 5 oktober 2018 al heeft aangegeven een verre van compleet dossier van klager te hebben ontvangen. Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken kan de raad niet vaststellen of door toedoen van verweerder stukken zijn verdwenen. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma, P.O.M. van Boven-de Groot, R. de Haan en T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2019.