Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-12-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:265

Zaaknummer

19-440/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat ongegrond. Verweerder zou de zaak van klaagster hebben laten verjaren. De raad kan echter niet vaststellen dat daadwerkelijk sprake is van verjaring, zodat niet kan worden vastgesteld dat verweerder inderdaad een beroepsfout heeft gemaakt. Dat verweerder slecht bereikbaar is geweest voor klaagster, is evenmin komen vast te staan. 

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 16 december 2019 in de zaak 19-440/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerder

gemachtigde: mr. L.

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 8 november 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 1 juli 2019 met kenmerk R 2019/40 edg/mb, door de raad ontvangen op 2 juli 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 oktober 2019 in aanwezigheid van klaagster, vergezeld van haar partner, en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    bovengenoemde brief van de deken met bijlagen;

-    de brief van klaagster van 10 oktober 2018 met bijlagen.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster is op 16 juli 2009 als bestuurster van een personenauto betrokken geraakt bij een verkeersongeval met een vrachtwagen. Hieraan heeft klaagster klachten overgehouden.

2.2    Vanaf 12 augustus 2009 heeft verweerder klaagster bijgestaan.

2.3    De aansprakelijk gestelde verzekeraar van de vrachtwagen (hierna ook: verzekeraar A) heeft jegens klaagster de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. Bij brief van 10 november 2009 heeft de verzekeraar echter het standpunt ingenomen dat, gelet op de uitkomsten van de verrichte verkeersongevalsanalyse, er geen sprake is van een causaal verband tussen de aanrijding en de bij klaagster ontstane klachten. Volgens de verzekeraar is met het aan klaagster betaalde voorschot van € 2.000,- de door haar geleden schade vergoed.

2.4    Verweerder heeft klaagster geadviseerd een verzoekschrift tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht in te dienen.

2.5    Het verzoekschrift is in maart 2011 bij de rechtbank ingediend. In dit verzoekschrift heeft verweerder namens klaagster verzocht om, conform het advies van de door verweerder geraadpleegde medisch adviseur K., tot benoeming van een neuroloog over te gaan.

2.6    De verzekeraar heeft de rechtbank verzocht over te gaan tot de benoeming van orthopedisch chirurg B.

2.7    Bij beschikking van 18 augustus 2011 heeft de rechtbank de orthopedisch chirurg B. en de medisch adviseur K. tot deskundigen benoemd.

2.8    Beide deskundigen hebben in hun rapporten van 15 december 2011 respectievelijk 24 januari 2012 geconcludeerd dat geen sprake is van een causaal verband tussen de klachten en het ongeval. Hierop heeft de verzekeraar bij brief van 2 april 2012 gesteld dat er geen reden is om terug te komen op het eerder ingenomen afwijzende standpunt.

2.9    De advocaat van de verzekeraar heeft bij brief van 25 oktober 2012 de onderhandelingen afgebroken.

2.10    Klaagster heeft vervolgens op eigen initiatief in Duitsland geneeskundige behandeling gezocht en gevonden. Verweerder heeft de van klaagster ontvangen medische informatie met betrekking tot haar geneeskundige behandeling voorgelegd aan zijn medisch adviseur. Vervolgens heeft verweerder het medisch advies op 18 februari 2014 per aangetekende post naar de advocaat van de verzekeraar gestuurd. Die heeft bij brief van 19 maart 2014 laten weten dat de medische informatie geen aanleiding gaf om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.

2.11    Op advies van de geraadpleegde medisch adviseur is klaagster onderzocht door neuroloog O.

2.12    Bij aantekende brief van 25 januari 2017 heeft verweerder de verzekeraar meegedeeld dat klaagster geen genoegen nam met het afwijzend standpunt en dat een concept-rapport van neuroloog O. beschikbaar was gekomen.

2.13    In april 2017 kwam het definitieve rapport van neuroloog O. beschikbaar, waarin de neuroloog de in Duitsland gedane bevindingen en conclusies niet bevestigt, maar stelt dat om andere neurologische redenen sprake is van ongevalscausaliteit.

2.14    Bij brief van 7 juni 2017 heeft verweerder de definitieve bevindingen en conclusies van neuroloog O. voorgelegd aan de verzekeraar. Verweerder heeft de verzekeraar daarbij gevraagd om terug te komen op het eerder ingenomen afwijzend standpunt.

2.15    Op 19 juni 2018 heeft verweerder namens klaagster een verzoekschrift tot het bevelen van een voorlopig deskundigenonderzoek ingediend bij de rechtbank.

2.16    De advocaat van verzekeraar A heeft verweerder bij brief van 9 juli 2018 bericht dat zijns inziens sprake is van een voltooide verjaring en hem aangeraden de procedure in te trekken.

2.17    Bij brief van 17 juli 2018 heeft verweerder klaagster de brief van 9 juli 2018 doorgestuurd en haar onder meer als volgt bericht:

“(…) De advocaat stelt zich op het standpunt dat de verjaring zou zijn ingetreden, daartoe stellende dat bij brief d.d. 25 oktober 2012 de onderhandeling[en] uitdrukkelijk zijn afgebroken en dat door mij geen stuitingshandelingen zijn verricht.

Na de bestudering van deze brief, uw dossiers, alsmede de relevante literatuur/jurisprudentie en na intern overleg, moet ik tot mijn grote ontsteltenis vaststellen dat ik niet kan uitsluiten dat het standpunt van de wederpartij voor juist moet worden gehouden. (…)

Indien het standpunt van de advocaat van [de] verzekeraar juist is heb ik jegens u een beroepsfout gemaakt. Dit betekent tevens dat u mij aansprakelijk kunt stellen voor deze beroepsfout. Ik zal vervolgens uw vordering voorleggen aan mijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Deze laatste zal vervolgens een standpunt innemen omtrent mijn aansprakelijkheid. (…)”

2.18    Klaagster heeft zich vervolgens gewend tot een andere advocaat, genaamd mr. A. Hij heeft verweerder bij brief van 6 augustus 2018 aansprakelijk gesteld.

2.19    Bij brief van 8 november 2018 heeft klaagster de onderhavige klacht over verweerder ingediend bij de deken.

2.20    Op 27 februari 2019 heeft op het Bureau van de Orde van Advocaten te Rotterdam een bespreking plaatsgevonden. Bij deze bespreking waren klaagster, verweerder, de deken en een stafjurist aanwezig. De bespreking heeft niet tot een oplossing geleid.

2.21    Bij e-mailbericht van 26 september 2019 heeft de advocaat van de verzekeraar van verweerder mr. A. onder meer als volgt bericht:

“(…) Uw stelling dat [verweerder] de door uw cliënte gepretendeerde claim op [verzekeraar A] zou hebben laten verjaren is mijns inziens niet juist. (…)

Uit hoofde van de WAM is in de verhouding tussen uw cliënte en [verzekeraar A] een verjaringstermijn van drie jaar van toepassing. Iedere onderhandeling tussen benadeelde en WAM-verzekeraar stuit de verjaring van deze termijn durend. Een duurstuiting kan door de WAM-verzekeraar worden doorbroken door de onderhandelingen af te breken. (…)

Bij brief d.d. 25 oktober 2012 van haar advocaat heeft [verzekeraar A] de duurstuiting doorbroken. Zodoende is toen een verjaringstermijn van drie jaar aangevangen. Binnen deze termijn van drie jaar, heeft [verweerder] opnieuw [verzekeraar A] aangeschreven, namelijk bij brief d.d. 18 februari 2014. In reactie op deze brief heeft [verzekeraar A], bij brief d.d. 19 maart 2014 laten weten: (…).

Ik heb gelezen dat (de advocaat van) [verzekeraar A] betoogt dat deze brief d.d. 19 maart 2014 een bevestiging bevat van de afgebroken onderhandelingen d.d. 25 oktober 2012. Dat is niet juist. (…)

Dat betekent dat per 19 maart 2014 weer sprake was van een duurstuiting die - voor zover ik heb kunnen nagaan - niet door [verzekeraar] is doorbroken. Oftewel: ook nu is van verjaring van de vorderingen van [klaagster] op [verzekeraar A] geen sprake. (…)”

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij de zaak van klaagster heeft laten verjaren;

b)    hij slecht bereikbaar was.

 

4    VERWEER

Klachtonderdeel a)

4.1    Verweerder heeft datgene gedaan wat nodig is geweest, te weten het telkenmale tijdig stuiten van de lopende verjaring. Hem kan geen verwijt worden gemaakt van het niet terechte verweer van de verzekeraar van de vrachtwagen dat de verjaring zou zijn voltooid.

Klachtonderdeel b)

4.2    Verweerder heeft de belangen van klaagster behartigd gedurende een periode van negen jaar. Hij kan niet uitsluiten dat er momenten zijn geweest waarop hij minder goed bereikbaar is geweest voor klaagster. Het is echter niet zo dat hij bij voortduring niet of minder goed bereikbaar is geweest. Zoals te doen gebruikelijk heeft verweerder klaagster afschriften toegezonden van de door hem gevoerde en ontvangen relevante correspondentie. Ook is verweerder regelmatig met klaagster in overleg getreden over de in haar dossier te nemen stappen.

4.3    Voor het overige komt het verweer – waar nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

 

5    BEOORDELING

5.1    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. De tuchtrechter houdt daarbij rekening met de vrijheid die de advocaat dient te hebben bij de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft, wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad zal het handelen van verweerder toetsen aan deze maatstaf.

Klachtonderdeel a)

5.2    In dit eerste klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij haar zaak heeft laten verjaren. Volgens klaagster heeft verweerder hiermee een beroepsfout gemaakt.

5.3    De raad overweegt dat hij, mede gelet op het bij randnummer 2.21 weergegeven e-mailbericht van de advocaat van de verzekeraar van verweerder, niet kan vaststellen dat daadwerkelijk sprake is van verjaring. Daarom kan de raad niet vaststellen dat verweerder inderdaad een beroepsfout heeft gemaakt, zodat ook het gestelde tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet is komen vast te staan. Verweerder heeft steeds het voorbehoud gemaakt dat er eerst dan sprake is van een beroepsfout indien de verjaring zou komen vast te staan. Dit zal uiteindelijk een civiele rechter moeten vaststellen. Dit klachtonderdeel is om die reden ongegrond.  

Klachtonderdeel b)

5.4    Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder niet goed bereikbaar was. Gedragsregel 16 en gedragsregel 8 (oud) schrijven voor dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Verder schrijven deze gedragsregels voor dat een advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen.

5.5    De raad constateert dat verweerder, met name in zijn dupliek van 9 april 2019, uitdrukkelijk en gemotiveerd heeft betwist dat hij slecht bereikbaar was voor klaagster. Klaagster heeft hier onvoldoende tegenover gesteld. Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting heeft de raad niet kunnen vaststellen dat het verwijt van klaagster juist is. Daarom is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

5.6    Ten overvloede overweegt de raad nog het volgende. Verweerder heeft in de klachtprocedure naar voren gebracht dat aan het inschakelen van deskundige O. kosten verbonden waren, en dat hij ervan uit is gegaan dat er een voorschotnota aan klaagster was verzonden. Dit bleek echter niet het geval te zijn, waardoor deskundige O. ongeveer een half jaar later is ingeschakeld dan de bedoeling was. Naar het oordeel van de raad verdient dit (niet) handelen door verweerder niet de schoonheidsprijs. Er is echter geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.J.E.M. Nuiten, P.C.M. van Schijndel, M.G. van den Boogerd en A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2019.