Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-11-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:239

Zaaknummer

19-445/DH/DH

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond. Verweerster heeft klager onvoldoende voorbereid op een zitting, in het kader van een omgangsregeling. Berisping.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 18 november 2019 in de zaak 19-445/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 18 oktober 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 21 juni 2019 met kenmerk K236 2018 ar/sh, door de raad ontvangen op 24 juni 2019, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 september 2019 in aanwezigheid van klager en verweerster.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerster heeft klager onder meer bijgestaan in een hoger beroep betreffende de omgangsregeling met zijn dochter.

2.2    Bij brief van 10 juli 2018 heeft verweerster klager over de geplande zittingsdatum geïnformeerd.

2.3    De mondelinge behandeling vond plaats op 5 september 2018.

2.4    Op 10 oktober 2018 heeft het hof Den Haag beschikking gewezen. Klager is daarbij veroordeeld in de proceskosten ad EURO 318.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij klager ondanks zijn telefonische verzoeken daartoe onvoldoende heeft voorbereid op de zitting van 5 september 2018. Bovendien arriveerde verweerster pas 10 minuten voor aanvang van de zitting, zodat klager ook toen de zaak niet meer haar kon voorbespreken. Desondanks gedroeg verweerster zich alsof er niets aan de hand was.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat het voorbereiden van de cliënt op een zitting, zeker wanneer aan beide zijden emoties spelen zoals in het geval van een omgangsregeling, onderdeel vormt van de op een advocaat rustende zorgplicht ten opzichte van de cliënt.

5.2    Gesteld noch gebleken is dat verweerster na haar brief aan klager van 10 juli 2018 nog contact met hem heeft opgenomen. Gelet op de inhoud van de door het hof aan haar gezonden oproeping voor de zitting, had het echter op haar weg gelegen om klager ruim voor het einde van de door het hof genoemde tien-dagentermijn te vragen of er nog stukken waren die wat hem betreft in het geding moesten worden gebracht dan wel of hij behoefte had aan overleg voorafgaand aan de zitting. Ook had het op haar weg gelegen om als zij de zaak kansloos achtte, klager daarover te informeren en eventueel de behandelaars van klager om een tussentijdse rapportage over hem te vragen. Dat dat alles niet is gebeurd, staat vast. Hoewel ook klager naar het oordeel van de raad op dit punt actiever en alerter had kunnen zijn, is het toch primair de taak van de advocaat om zorg te dragen voor een zorgvuldige voorbereiding.

 

6    MAATREGEL

6.1    Alles overziend en mede in aanmerking genomen het tuchtrechtelijk verleden van verweerster acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde  griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de proceskosten. Het is de raad ambtshalve bekend dat er op dezelfde dag drie beslissingen worden uitgesproken waarbij de tegen verweerster ingediende klachten gegrond worden verklaard, zodat de raad aanleiding ziet tot een zodanige matiging dat klaagster wordt veroordeeld in de volgende kosten:

a) € 25 reiskosten van klager,

b) € 250 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 250 kosten van de Staat.

7.3     Verweerster moet het bedrag van € 25 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 250 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5    Verweerster moet het bedrag van € 250 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskostenvan EUR 25 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 250 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EURO 250, aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5 .

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.C.M. van Schijndel, M.G. van den Boogerd, M. de Klerk en P.J.E.M. Nuiten, leden, bijgestaan door

mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2019.