Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-12-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2019:270
Zaaknummer
18-1001/DH/DH
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 2 december 2019 in de zaak 18-1001/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 20 maart 2019 op de klacht van:
1.
klager
2.
klaagster
beiden wonende te Eindhoven
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 30 april 2018 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 4 december 2018 met kenmerk K097 2018 ar/ab, door de raad ontvangen op 4 december 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 20 maart 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 20 maart 2019 is verzonden aan klagers.
1.4 Bij e-mail van 19 april 2019 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 23 september 2019 in aanwezigheid van klagers en verweerder.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet zich richt, van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven alsmede van het verzetschrift van klager van 19 april 2019 en de door klagers op 2 september 2019 nagezonden stukken.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:
2.1 Op 7 oktober 2011 hebben drie advocaten, waaronder mr. W, in een procedure tegen klager(s) een rapport aan de rechtbank overgelegd.
2.2 Klagers hebben bij dagvaarding van 22 december 2017 een procedure ingesteld tegen mr. W. Verweerder is in die procedure opgetreden als advocaat van mr. W. Klagers hebben in die procedure gesteld dat het door mr. W op 7 oktober 2011 overgelegde rapport een vervalsing betrof van een door klagers vervaardigd rapport en dat zij nadelige gevolgen hebben ondervonden van het overleggen van de vervalsing.
2.3 Verweerder heeft in die procedure op 28 februari 2018 een conclusie van antwoord genomen.
2.4 Op 30 april 2018 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder in het bijzonder het volgende.
a) Verweerder is in zijn contacten met klagers niet duidelijk geweest over de hoedanigheid waarin hij optrad.
b) Verweerder heeft grenzen van betamelijkheid, gedragsregels, in het bijzonder gedragsregels 1, 2, 7 en 8, wettelijke voorschriften, artikel 6 EVRM en de advocateneed overschreden.
c) Verweerder heeft in de procedure feiten gesteld waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze onjuist zijn.
d) Verweerder heeft niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht met betrekking tot de door zijn cliënte aangevoerde feiten en omstandigheden.
e) Verweerder heeft geen enkele onderbouwing, laat staan bewijs, aangedragen voor de door hem gestelde feiten en omstandigheden.
f) Verweerder heeft zijn stellingen niet, althans onvoldoende, onderbouwd.
g) Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan laster en kwaadsprekerij.
h) Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling door zich als raadsheer-plaatsvervanger bezig te houden met de belangenbehartiging van cliënten.
3.2 Klagers leggen, zakelijk weergegeven, aan de klacht ten grondslag dat het in 2.1 bedoelde rapport een vervalste versie van een door klagers vervaardigd rapport is. Klagers houden (onder meer) mr. W verantwoordelijk voor (het gebruik van) de vervalste versie van het rapport. Klagers verwijten verweerder dat hij in de procedure waarin hij bijstand heeft verleend aan mr. W ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat de op 7 oktober 2011 overgelegde versie van het rapport van de hand van klagers is.
3.3 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klagers zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden die daaraan ten grondslag zijn gelegd, niet kunnen verenigen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht en het verzet verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast. Door klagers zijn ook geen gronden voor het verzet aangevoerd. De voorzitter heeft de klacht terecht kennelijk ongegrond verklaard. Het verzet moet dan ook ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. J.G. Colombijn-Broersma, P.O.M. van Boven-de Groot, R. de Haan en T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2019.