Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-12-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2019:254

Zaaknummer

19-630/A/A/D

Inhoudsindicatie

Gegrond dekenbezwaar. Verweerder heeft niet voldaan aan herhaalde verzoeken van de deken de nodige inlichtingen te verschaffen en door zijn administratie niet op orde te hebben. Het handelen van verweerder raakt de kernwaarden integriteit en professionaliteit. Onvoorwaardelijke schorsing van acht weken.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 23 december 2019

in de zaak 19-630/A/A/D

naar aanleiding van het bezwaar van:

deken

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 12 september 2019 met kenmerk 2019-806375 S en 2019-970133, door de raad ontvangen op 13 september 2019, heeft de deken zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht. Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 26 november 2019 in aanwezigheid van de deken, vergezeld door mevrouw mr. S. Hulsman, stafmedewerker. Verweerder is zonder bericht niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

Signaal Openbaar Ministerie

2.1    In een strafrechtelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie naar witwassen zijn enkele vastgoedtransacties tegen het licht gehouden, waarbij verweerder als verdachte is aangemerkt en ook als zodanig is verhoord. Dit signaal heeft de deken aanleiding gegeven om onderzoek te doen.

2.2    Tijdens het eerste telefonisch contact op 6 juni 2019 heeft verweerder de deken meegedeeld dat hij in 2015 twee panden heeft verkocht aan een Surinaamse stichting.

2.3    Op 25 juni 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder, de deken en de hiervoor bij het procesverloop genoemde stafmedewerker. Bij e-mail van diezelfde dag heeft de stafmedewerker aan verweerder geschreven:

“Naar aanleiding van het gesprek van heden op het bureau van de Orde bevestig ik hierbij namens mr. Henrichs het volgende:

Zoals besproken zal u aan mij de volgende stukken doen toekomen:

1. Een kopie van het bankafschrift waarop de betaling van € 50.000 staat, zoals deze door [mevrouw E] aan u is overgemaakt. Tevens moet de omschrijving van deze betaling daarbij zichtbaar zijn;

2. Een kopie van de twee koopcontracten (twee exemplaren, voor ieder pand één);

3. Een kopie van de akte van levering (twee exemplaren, voor ieder pand één);

4. De nota van afrekening (twee exemplaren, voor ieder pand één);

5. Al het contact met de notaris via de e-mail, en dan met name over de betaling van € 50.000 zoals genoemd onder punt 1;

6. Al het contact met [de heer H] via de e-mail.

Er is afgesproken dat u uiterlijk 3 juli a.s. de voornoemde stukken aan mij doet toekomen.”

2.4    Bij e-mail van dezelfde dag heeft verweerder geantwoord, voor zover relevant:

“Bijgaand doe ik u toekomen de in de mail hieronder gevraagde stukken. De leveringsakten heb ik helaas alleen in concept digitaal welke ik u doe toekomen. De definitieve heb ik kennelijk alleen op papier ontvangen en zal ik u alsnog doen toekomen als u dat wenst.”

2.5    De stafmedewerker heeft verweerder bij e-mail van 3 juli 2019 namens de deken onder meer geschreven:

“De stukken zijn bekeken en ik heb nog de volgende vragen en/of verzoeken:

I. Zoals u aangaf in uw e-mail heeft u de aktes van levering enkel in concept aangeleverd. Graag ontvang ik van u een kopie van de definitieve/originele aktes van levering van beide panden alsook de definitieve nota’s van afrekening (2x)

II. Voorts heeft u alleen van het pand met het huisnummer 495 een afschrift van de koopovereenkomst toegestuurd. Ook van het pand met het huisnummer 497 ontvang ik graag een afschrift van de koopovereenkomst.

III. Ten slotte ontbreekt in uw stukken de gevraagde e-mail correspondentie met [de heer H] (…)

Graag ontvang ik bovengenoemde stukken uiterlijk op 10 juli 2019.”

2.6    Op 11 juli 2019 heeft de stafmedewerker verweerder een rappel gestuurd en hem verzocht de gevraagde stukken uiterlijk op 15 juli 2019 te doen toekomen.

2.7    Bij e-mail van 16 juli 2019 heeft verweerder onder meer geantwoord:

“Ik dacht dat het dossier met alle stukken van de gebouwen (…) thuis waren maar kan ze daar niet vinden. Waarschijnlijk heb ik ze naar kantoor meegenomen omdat het niet meer actuele stukken waren en in mijn archief gedaan. Helaas is bij onze verhuizing eind vorig jaar, mijn persoonlijke archief vermeng met het archief van kantoor. Ik heb helaas niet voldoende tijd gehad om de dossiers tussen de duizenden dossiers op te zoeken, nu het net voor de zomervakantie altijd super druk is.

Zodra ik ze heb gevonden zal ik ze alsnog aan u doen toekomen.”

2.8    Bij e-mail van 17 juli 2019 is verweerder andermaal verzocht de stukken toe te zenden, uiterlijk op 22 juli 2019.

2.9    Op 26 juli 2019 heeft verweerder de stafmedewerker bericht dat hij de stukken niet heeft kunnen vinden en deze pas na zijn vakantie – de laatste week van augustus – kan aanleveren.

2.10    Bij e-mail van 30 juli 2019 is verweerder namens de deken verzocht de stukken uiterlijk 31 augustus 2019 aan de deken te doen toekomen.

2.11    Verweerder heeft de gevraagde stukken tot op heden niet toegestuurd.

Bemiddelingsverzoek

2.12    Op 28 juni 2019 heeft mr. Van D de deken gevraagd te bemiddelen tussen hem en verweerder. Mr. Van D heeft in juli 2017 een zaak overgedragen aan verweerder, met de toevoeging zoals afgegeven door de Raad voor Rechtsbijstand. Begin 2018 heeft mr. Van D van de Raad voor Rechtsbijstand vernomen dat verweerder de toevoeging had gedeclareerd. Mr. Van D heeft op 28 mei 2018, op zijn verzoek, zijn urenspecificatie aan verweerder toegezonden met daarbij een verzoek tot verrekening. Dit verzoek heeft mr. Van D herhaald op 20 juni 2018, 20 augustus 2018 en in januari 2019. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

2.13    Op 2 januari 2019 heeft mr. Van D een e-mail ontvangen van een medewerkster van het kantoor van verweerder met de mededeling dat vanwege een verhuizing van het kantoor zij het desbetreffende dossier niet kan vinden maar dat zij mr. Van D een week later zal berichten. Dat is niet gebeurd.

2.14    Op 3 juli 2019 heeft een), stafmedewerker van de deken, verweerder en mr. Van D aangeschreven en verweerder verzocht binnen drie weken een verrekeningsvoorstel aan mr. Van D te doen.

2.15    Op 30 juli, 15 augustus en 2 september 2019 is aan verweerder een rappel gestuurd. Verweerder heeft tot op heden niet gereageerd.

3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    meermalen niet heeft voldaan aan  verzoeken van de deken om de nodige inlichtingen te verschaffen en aldus daardoor in strijd heeft gehandeld met Gedragsregel 29;

b)    in strijd heeft gehandeld met artikel 6.5 Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) door zijn administratie niet op een ordelijke wijze te voeren door zijn persoonlijke en zakelijke archief te vermengen.

4    BEOORDELING

4.1    Verweerder is zonder bericht van verhindering niet verschenen op de zitting in deze zaak van 26 november 2019. De griffie van de raad (hierna: de griffie) heeft verweerder er bij e-mail van 17 september 2019 van op de hoogte gesteld dat er een dekenbezwaar tegen hem is ontvangen en hem gevraagd of de datum van 26 november 2019 hem schikt voor de behandeling daarvan. Op 23 september 2019 heeft de griffie verweerder een rappel gestuurd. Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerder de griffie bericht dat hij beschikbaar is op 26 november 2019, waarna de griffie hem diezelfde dag per e-mail een oproep voor de zitting heeft gestuurd. Op 7 november 2019 heeft de griffie het procesdossier per post toegestuurd naar het bij de deken bekende kantooradres van verweerder, met in de begeleidende brief de datum en het tijdstip van de zitting. De raad concludeert dat verweerder voldoende op de hoogte is gesteld of op de hoogte had kunnen zijn van de zittingsdatum en –tijd en desondanks niet is verschenen. Vanuit de zittingszaal is nog geprobeerd telefooncontact met verweerder te krijgen om hem met spoed naar de zitting te manen. Verweerder beantwoordde zijn telefoon niet. Het dekenbezwaar is vervolgens ter zitting behandeld zonder verweerder.

Ad bezwaaronderdeel a)

4.2    De raad stelt voorop dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt de advocaat tegen wie het onderzoek of de controle is gericht, verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken, zonder zich op zijn geheimhoudings-plicht te kunnen beroepen, behoudens in bijzondere gevallen. Dit volgt uit Gedragsregel 29.

4.3    Uit de feiten zoals die hiervoor onder 2 van deze beslissing zijn weergegeven volgt dat verweerder niet heeft voldaan aan herhaalde verzoeken van de deken de nodige inlichtingen te verschaffen. Bezwaaronderdeel a) is dan ook gegrond.

Ad bezwaaronderdeel b)

4.4    Ingevolge artikel 6.5 lid 1 onder a Voda voert een advocaat de administratie van zijn praktijk en bewaart hij de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.

4.5    Uit de feiten zoals die hiervoor onder 2 zijn weergegeven, meer in het bijzonder de feiten zoals genoemd in 2.7, 2.9 en 2.13, volgt dat verweerder zijn administratie niet op ordentelijke wijze voert. Bezwaaronderdeel b) is eveneens gegrond.

5    MAATREGEL

5.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door niet te voldoen aan herhaalde verzoeken van de deken de nodige inlichtingen te verschaffen en door zijn administratie niet op orde te hebben. Zoals hiervoor in 4.2 al is overwogen, is een advocaat verplicht de deken aanstonds alle gevraagde inlichtingen te verstrekken. Dat geldt temeer in een situatie als deze, waarbij verweerder door het Openbaar Ministerie als verdachte is aangemerkt in een onderzoek naar witwassen en zijn integriteit en de goede naam van de advocatuur in het algemeen op het spel staan. Het handelen van verweerder raakt de kernwaarden integriteit en professionaliteit en de raad is dan ook van oordeel dat niet met minder kan worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van acht weken. De inzagetermijn als bedoeld in artikel 8a lid 3 Advocatenwet zal worden verkort tot twee jaar.

6    KOSTENVEROORDELING 

6.1    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500 kosten van de Staat.

6.2    Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

6.3    Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het bezwaar gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van acht weken op;

-    bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-     de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-     verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

-     de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.2;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.3;

-    bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. S. van Andel en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 december 2019.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 23 december 2019 verzonden.