Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-12-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2019:253
Zaaknummer
19-601/A/NH/D
Inhoudsindicatie
Gegrond dekenbezwaar. Verweerder heeft erkend dat hij niet althans onvoldoende medewerking heeft verleend aan verzoeken van de deken om informatie en al sinds begin 2018 geen waarnemer heeft. Voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken met als bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen zes weken zorgdraagt voor adequate waarneming.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 23 december 2019
in de zaak 19-601/A/NH/D
naar aanleiding van de klacht van:
deken
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 29 augustus 2019 met kenmerk mb/ks/19-271/980832, door de raad ontvangen op dezelfde dag, heeft de deken haar bezwaar ter kennis van de raad gebracht. Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 26 november 2019 in aanwezigheid van de deken, vergezeld door mevrouw mr. K.S. Sluiter, stafmedewerker, en verweerder.
1.2 De raad heeft kennisgenomen van de hiervoor genoemde brief van de deken met de bijlagen 1 tot en met 34.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Op 3 januari 2018 heeft verweerder de deken geïnformeerd over zijn kantoorverplaatsing uit het arrondissement Amsterdam naar het arrondissement Noord-Holland per 1 januari 2018. Verweerder is hierop uitgenodigd tot het doen van Opgave Nieuw Kantoor. Op 15 en 19 januari, 9 en 23 februari, 9 april en 1 juni 2018 zijn herinneringen verzonden aan verweerder. Uiteindelijk heeft hij zijn Opgave Nieuw Kantoor op 11 juni 2018 ingediend.
2.2 Naar aanleiding van zijn opgave is verweerder bij e-mail van 2 juli 2018 aangeschreven door een (voormalig) stafmedewerker van de deken. Daarbij is hem verzocht uiterlijk 23 juli 2018 een aantal aanvullende gegevens te verstrekken. Op 26 juli 2018 is verweerder gerappelleerd. Bij e-mail van 7 augustus 2018 heeft verweerder gereageerd.
2.3 Op 13 augustus 2018 heeft de stafmedewerker verweerder opnieuw bericht en hem verzocht uiterlijk 27 augustus 2018 te reageren. Op 7 september 2018 heeft zij een rappel gestuurd, waarop zij een afwezigheidsbericht kreeg.
2.4 Op 8 oktober 2018 heeft de stafmedewerker verweerder een herinnering gestuurd en hem ervoor gewaarschuwd dat zij bij het uitblijven van een reactie overleg zou hebben met de deken. Verweerder heeft op 15 november 2018 gereageerd. Diezelfde dag heeft de stafmedewerker verweerder geïnformeerd over nog steeds openstaande punten. Op 4 en 13 december 2018 en 3 januari 2019 heeft een andere stafmedewerker rappels aan verweerder gestuurd.
2.5 Op 24 januari 2019 heeft de deken verweerder zelf aangeschreven en hem ervoor gewaarschuwd dat bij het uitblijven van een reactie een dekenbezwaar zou volgen. Verweerder heeft hierop niet gereageerd, waarop de deken heeft besloten verweerder een kantoorbezoek te brengen.
2.6 Bij e-mail van 12 februari 2019 is een kantoorbezoek aangekondigd op 13 maart 2019 en is verweerder verzocht de datum te bevestigen en stukken toe te zenden.
2.7 Omdat verweerder niet had gereageerd is hij bij e-mail van 5 maart 2019 bericht dat het kantoorbezoek wordt verzet naar 19 maart 2019 en opnieuw verzocht om toezending van de gevraagde stukken. Verweerder heeft hierop bij e-mail van 7 maart 2019 meegedeeld dat hij op 19 maart 2019 verhinderd is en verzocht om een nieuwe datum en toegezegd de gevraagde stukken zo spoedig mogelijk toe te zenden.
2.8 Bij e-mail van 8 maart 2019 is verweerder bericht dat het kantoorbezoek wordt verzet naar 4 april 2019 en is hem verzocht per omgaande te berichten of datum en tijdstip hem schikken. Op 19 maart 2019 is verweerder gerappelleerd. Hierop heeft verweerder bericht dat de datum hem in verband met vakantie niet goed uit komt en heeft hij onder vermelding van zijn verhinderdata verzocht om een nieuwe datum. Tevens heeft hij enkele van de gevraagde stukken toegestuurd.
2.9 Op 26 maart 2019 is verweerder bericht dat het kantoorbezoek op 9 april 2019 zal plaatsvinden en is hem verzocht de (eerder toegestuurde) checklist uiterlijk 29 maart 2019 toe te zenden. Op 4 april 2019 is aan verweerder een rappel gestuurd. Verweerder heeft de checklist vlak voor het kantoorbezoek toegezonden.
2.10 Op 16 april 2019 is verweerder een verslag van het kantoorbezoek toegezonden, met het verzoek uiterlijk 7 mei 2019 te reageren. Bij e-mail van 5 mei 2019 heeft verweerder gereageerd. Bij e-mail van 7 mei 2019 is verweerder geïnformeerd over nog steeds openstaande punten en heeft hij verschillende termijnen gekregen. Verweerder heeft uiteindelijk op 11 juni 2019 gereageerd.
2.11 Medio juni 2019 heeft een stafmedewerker telefonisch contact gehad met verweerder over onder meer het vinden van een waarnemer. Bij e-mail van 17 juni 2019 is verweerder bericht over de laatste openstaande punten en is hem een termijn tot 30 juni 2019 gegeven, met uitzondering van het aanleveren van het certificaat van de cursus Wwft die na die datum zou plaatsvinden en toezending van de waarnemingsovereenkomst. Op deze punten diende verweerder uiterlijk 15 juli 2019 te reageren. Verweerder heeft niet meer gereageerd.
2.12 Op 9 februari, 6 maart, 10 april en 2 mei 2018 is verweerder verzocht om een verklaring ex artikel 2 lid 6 Advocatenwet. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij geen althans onvoldoende medewerking verleent aan verzoeken van de deken om informatie, wat in strijd is met Gedragsregel 29, en in gebreke blijft een waarnemer te vinden en daarmee een waarnemingsovereenkomst te sluiten.
4 BEOORDELING
4.1 Verweerder heeft erkend dat hij niet althans onvoldoende medewerking heeft verleend aan verzoeken van de deken om informatie en al sinds begin 2018 geen waarnemer heeft en dus in gebreke is gebleven een waarnemingsovereenkomst te sluiten. Dit betekent dat de dekenbezwaren gegrond zijn.
5 MAATREGEL
5.1 De deken heeft verzocht een maatregel op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen een door de raad te bepalen termijn zorgdraagt voor adequate waarneming. Met de deken acht de raad het zeer zorgelijk dat verweerder niemand heeft die zijn praktijk waarneemt als hij ziek zou worden of met vakantie is. Zijn praktijk is daardoor zeer kwetsbaar en zijn cliënten eveneens. Gelet hierop is de volgende maatregel passend en geboden: een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken met als bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen zes weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing zorgdraagt voor adequate waarneming. De inzagetermijn als bedoeld in artikel 8a lid 3 Advocatenwet zal worden verkort tot een jaar.
6 KOSTENVEROORDELING
6.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500 kosten van de Staat.
6.2 Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
6.3 Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van vier weken op;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd:
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen zes weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, zorgdraagt voor adequate waarneming;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.2;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.3;
- bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot een jaar.
Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. S. van Andel en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 december 2019.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 23 december 2019 verzonden.