Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-12-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:198

Zaaknummer

19-715 DB/LI

Inhoudsindicatie

 Noch wat betreft de inhoud van de brief noch wat betreft de communicatie hierover kan verweerster een verwijt worden gemaakt. Niet gebleken van excessief declareren.

Uitspraak

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van   27 december   2019

in de zaak 19-715/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

                       

 

 

klager

 

 

tegen:

 

 

verweerster

 

 

 

 

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 18 oktober 2019 met kenmerk nr. K19-055 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

 

1             FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1       Klager heeft zich op 4 oktober 2016 tot verweerster gewend voor rechtsbijstand in een geschil met klagers ex-echtgenote, hierna: “de vrouw”, over de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.

1.2       Op 14 oktober 2016 heeft ten kantore van verweerster een intakegesprek plaatsgevonden. Bij brief d.d. 17 oktober 2016 heeft verweerster de opdracht aan klager bevestigd, waarbij zij tevens het uurtarief heeft bevestigd en hem heeft verzocht om een voorschot ten bedrage van € 1.000,-- te betalen, hetgeen klager heeft gedaan.

1.3       Bij verweersters brief d.d. 17 oktober 2016 was tevens gevoegd een door verweerster opgestelde conceptbrief aan de vrouw. In de conceptbrief werd de vrouw verzocht haar medewerking te verlenen aan de verkoop van een woning in Maastricht. Bij e-mails d.d. 27 oktober en 2 november 2016 heeft klager verweerster bericht dat de conceptbrief op hoofdlijnen akkoord was en heeft hij enkele wijzigingsvoorstellen gedaan. Bij e-mails d.d. 3 november 2016 heeft verweerster de aangepaste conceptbrief aan hem toegestuurd. Daarbij heeft verweerster aan klager medegedeeld dat zij niet alle door klager voorgestelde wijzigingen heeft doorgevoerd. Op 3 november 2016 hebben klager en verweerster per e-mail verder gecorrespondeerd over de inhoud van de conceptbrief en heeft verweerster de brief nogmaals aangepast, waarna zij klager nogmaals heeft gevraagd of de brief aldus kon worden verzonden. Eveneens op 3 november 2016 heeft klager verweerster bericht dat de brief kon worden verzonden. Op 8 november 2016 is de brief aan de vrouw verzonden.  

 1.4      Verweerster heeft drie declaraties aan klager gestuurd. De eerste declaratie d.d. 8 november 2016 ten bedrage van € 861,91 is door klager voldaan op 17 november 2016. Bij e-mail d.d. 29 december 2017 heeft klager verweerster bericht dat deze declaratie akkoord was en dat hij deze ook had voldaan. Op 29 november 2018 heeft klager over declaratie geklaagd. Op 30 november 2016 is de tweede declaratie gestuurd ten bedrage van € 404,02. Klager heeft op 30 december 2016 de in rekening gebrachte werkzaamheden betwist.  Het door klager betaalde voorschot van € 1.000,-- is met deze declaratie verrekend. Op 11 december 2017 heeft verweerster het restant van € 595,98 aan klager uitbetaald. Bij e-mails d.d. 15 en 29 december 2017 heeft klager over de verrekening geklaagd. Op 8 januari 2018 heeft verweerster de nota gecrediteerd met een bedrag van € 29,93, welk bedrag op 24 januari 2018 aan klager is overgemaakt. Op 8 maart 2017 is een declaratie verzonden ten bedrage van € 26,93. Nadat klager over deze nota had geklaagd is de nota gecrediteerd  en is het bedrag € 26,93 op 24 januari 2018 aan klager overgemaakt.

1.5       Bij e-mail d.d. 29 november 2018 heeft klager aan verweerster medegedeeld dat hij van mening was dat verweerster een inadequate brief aan de vrouw had gestuurd en dat de door verweerster gestuurde declaraties onjuist waren. De interne klachtenregeling van verweersters kantoor is doorlopen, waarbij de klacht ongegrond is bevonden.

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

1.    de belangen van klager niet naar behoren heeft behartigd door een inadequate brief aan de wederpartij te sturen;

2.    onjuist heeft gedeclareerd, nu zij het eerste gesprek in rekening heeft gebracht, terwijl het gebruikelijk is dat een intakegesprek gratis is, zij een aantal werkzaamheden ten onrechte heeft gedeclareerd, een niet betaalde rekening van het van het voorschot heeft afgetrokken en weigert het teveel in rekening gebrachte bedrag terug te betalen aan klager.  

 

3             VERWEER

3.1       Verweerster heeft zich volledig en naar behoren ingezet voor klager. Met de brief aan de vrouw was klager, na enkele aanpassingen, akkoord. Klager heeft de aanpak van de zaak goedgekeurd.  Het was klager duidelijk dat ook het eerste gesprek bij hem in rekening zou worden gebracht. Het was een inhoudelijk gesprek en klager en verweerster hadden ook niet afgesproken dat dit gesprek kosteloos zou zijn. Verweerster heeft niet teveel gedeclareerd. Nadat klager bezwaren had gemaakt heeft verweerster alle declaraties kritisch bekeken en enkele posten gecrediteerd. Niet omdat sprake zou zijn van een onterechte declaratie, maar om klager tegemoet te komen.

 

 

4             BEOORDELING

4.1       De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

 

4.2       Klachtonderdeel 1

De voorzitter stelt vast dat de inhoud van de brief aan de vrouw overeenstemt met de tussen klager en verweerster afgestemde aanpak en door klager gewenste afwikkeling van de verdeling. Voordat de brief aan de vrouw werd verzonden, heeft klager deze in concept van verweerster ontvangen. Klager heeft wijzigingssuggesties gedaan, waarna verweerster enkele wijzigingen heeft aangebracht in het concept en de brief opnieuw ter goedkeuring aan klager heeft toegestuurd. Klager heeft vervolgens per e-mail aan verweerster bericht dat hij ermee akkoord was dat de brief aldus zou worden verzonden aan de vrouw. Kennelijk kon klager zich vinden in de inhoud van de brief. De voorzitter is van oordeel dat verweerster noch wat betreft de inhoud van de brief noch wat betreft de communicatie hierover met klager een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel 1 is kennelijk ongegrond.

 

4.3       Klachtonderdeel 2

            Klaagster heeft bezwaren geuit tegen de door verweerster verzonden declaraties. De voorzitter overweegt dat de tuchtrechter echter niet bevoegd is om declaratiegeschillen te beslechten. De beoordeling daarvan is voorbehouden aan de civiele rechter. De tuchtrechter waakt wel tegen excessief declareren en de voorzitter zal de klacht dan ook vanuit dat oogpunt beoordelen. De voorzitter is van oordeel dat niet concreet is onderbouwd en ook niet is gebleken dat verweerster excessief heeft gedeclareerd, noch dat zij onnodige kosten heeft gemaakt. De met het eerste gesprek gemoeide tijd mag een advocaat bij de cliënt in rekening brengen. Dat tussen klager en verweerster is afgesproken dat dit gesprek kosteloos zou zijn, is niet gebleken. Dat de door verweerster gedeclareerde werkzaamheden tijd niet in verhouding stonden tot de zaak is naar het oordeel van de voorzitter evenmin deugdelijk onderbouwd en ook niet gebleken.

 

4.4                   Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in beide onderdelen, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in beide onderdelen, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

 

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg als griffier op 27 december 2019

 

Griffier                                                        Voorzitter