Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-10-2018
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2018:206
Zaaknummer
180107
Inhoudsindicatie
Beslissing op verzet na voorzittersbeslissing. Appelverbod. Geen toereikende gronden aangevoerd door klaagster die een doorbreking van het appelverbod kunnen rechtvaardigen. Verzet ongegrond.
Uitspraak
BESLISSING
van 12 oktober 2018
in de zaak 180107
naar aanleiding van het verzet van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter (verder: de voorzitter) van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 9 oktober 2017 in de zaak 17-553. Deze beslissing is op 9 oktober 2017 aan partijen toegezonden. De voorzitter heeft de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Klaagster heeft verzet ingesteld tegen deze beslissing van de voorzitter.
1.2 Het hof verwijst verder naar de beslissing van de raad van 16 april 2018 in de zaak 17-553, waarbij de raad het verzet ongegrond heeft verklaard. Deze beslissing is op 16 april 2018 aan partijen toegezonden.
1.3 De beslissing van de voorzitter van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2017:228. De beslissing van de raad is daar gepubliceerd als ECLI:NL:TADRARL:2018:97.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 De memorie (met bijlagen) waarbij klaagster van de beslissing van de raad in hoger beroep is gekomen, is op 24 april 2018 op de griffie van het hof binnengekomen.
2.2 Bij beslissing van 14 mei 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter (verder: de voorzitter) van het hof het hoger beroep van klaagster afgewezen. Deze beslissing is op 14 mei 2018 aan partijen toegezonden.
2.3 Het verzetschrift (met bijlage) tegen de beslissing van de voorzitter van het hof is op 24 mei 2018 op de griffie van het hof binnengekomen.
2.4 Het hof heeft verder kennis genomen van:
- het dossier van de raad;
- de reactie van verweerster van 5 juni 2018 op het verzetschrift van klaagster;
- de e-mail (met bijlage) van klaagster van 29 juli 2018.
2.5 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 20 augustus 2018. Klaagster is bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest, vergezeld door haar echtgenoot die als haar gemachtigde haar standpunt heeft toegelicht. Verweerster was met bericht van kennisgeving afwezig.
3 BEOORDELING
3.1 Bij de beoordeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van het hof stelt het hof het volgende voorop. Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet dat is gedaan tegen een beslissing van de voorzitter van die raad waarbij een klacht is afgewezen als kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht.
3.2 Nu de voorzitter van de raad de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, betekent dit dat de voorzitter van het hof terecht heeft overwogen dat de Advocatenwet aan klaagster niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de beslissing van de raad van 16 april 2018 waarbij haar verzet ongegrond is verklaard. Een uitzondering op dit rechtsmiddelenverbod is mogelijk als de raad bij de behandeling van het verzet een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft geschonden dat (bijvoorbeeld) niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
3.3 Het is vervolgens aan klaagster om aan te geven welk fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. In de brief van 19 april 2018, waarbij klaagster hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de raad, heeft zij gesteld dat sprake is van schending van fundamentele rechtsbeginselen en dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling door de raad. Evenals de voorzitter van het hof heeft overwogen, is het hof van oordeel dat die brief van klaagster enkel een betwisting bevat van de inhoudelijke beslissing van de raad en dat zij daarom in hoger beroep geen toereikende gronden heeft aangevoerd die aanleiding kunnen geven tot doorbreking van het rechtsmiddelenverbod. Het hof tekent daarbij aan dat een dergelijke ongegrondverklaring door de voorzitter van het hof niet kan worden hersteld door in het verzetschrift bij het hof alsnog gronden aan te voeren die zouden kunnen leiden tot doorbreking van het rechtsmiddelenverbod. Het hof komt daarom niet toe aan het antwoord op de vraag of hetgeen klager in het verzetschrift van 24 mei 2018 heeft aangevoerd voldoende zou zijn om het rechtsmiddelenverbod te doorbreken. De gronden hadden immers al moeten zijn aangevoerd in de brief van 19 april 2018 hetgeen, zoals hierboven al is aangegeven, niet het geval is.
3.4 Het hof is dan ook van oordeel dat het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter van het hof ongegrond dient te worden verklaard.
4 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart ongegrond het verzet van klaagster tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van het Hof van Discipline van 14 mei 2018 in de zaak 180107.
Aldus gewezen door mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter, mrs. A.D. Kiers-Becking, H. van Loo, L. Ritzema, J. Italianer, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2018.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 12 oktober 2018.