Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-11-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:326

Zaaknummer

20-531/AL/MN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 16 november 2020 in de zaak 20-531/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klager 1 klager 2 klagers over: verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 9 juli 2020 met kenmerk Z1043111/MM/SD, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager sub 1 en zijn ex-echtgenote hebben twee minderjarige kinderen. Met betrekking tot die kinderen is een ouderschapsplan opgesteld. Deze is bij beschikking vastgelegd. 1.2 Klager sub 2 is de vader van klager sub 1. 1.3 Klager sub 1 woont op hetzelfde adres als zijn ouders, klager sub 2 en diens echtgenote. 1.4 Verweerster staat de ex-echtgenote van klager sub 1 bij. 1.5 Op 29 november 2019 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster het volgende. a) De zoon van klager sub 1 aanwezig te laten zijn bij een voorbespreking tussen haar en haar cliënte, waardoor de zoon is beïnvloed in zijn verklaring voor de rechter; b) Rechtstreeks contact op te nemen met de werkgever van klager sub 1 en deze in een kwaad daglicht te stellen wat uiteindelijk tot zijn ontslag heeft geleid; c) Rechtstreeks contact op te nemen met de boekhouder van klager sub 1 en deze onder druk te zetten; d) Contact op te nemen met de afdeling VIK en daar informatie op te vragen over het door hen uitgevoerde onderzoek en valselijk te verklaren dat verweerster na april 2019 geen contact meer met VIK had opgenomen; e) Stelselmatig te dreigen dat zorgmomenten tussen klager sub 1 en zijn kinderen zouden worden opgeschort; f) Klager sub 2 en diens echtgenote te bedreigen per brief van 26 november 2019.

VERWEER 2.2 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a) 2.3 Verweerster heeft gesteld dat zij de zoon van klager sub 1, na hem te hebben begroet, samen met haar cliënte en dier partner heeft verwezen naar een beschikbare bespreekkamer. Zij heeft de zaak niet inhoudelijk met de zoon besproken. Zij heeft hem gezegd dat hij aan de rechter moest zeggen wat hij denkt.Klachtonderdeel b) 2.4 Verweerster heeft betwist dat zij contact heeft gehad met de werkgever van klager sub 1.Klachtonderdeel c) 2.5 Met de advocaat van klager sub 1 was afgesproken dat zij beiden de boekhouders konden benaderen. Verweerster heeft betwist dat zij de boekhouder van klager sub 1 onder druk heeft gezet.Klachtonderdeel d) 2.6 Verweerster heeft hierover aangegeven dat de afdeling VIK onderzoek deed naar de financiële situatie van klager 1 en in dat kader vragen stelde aan haar cliënte. Met betrekking tot dat onderzoek is er tussen de afdeling VIK en verweerster contact geweest.Klachtonderdelen e) en f) 2.7 Verweerster heeft betwist dat zij (stelselmatig) klagers heeft bedreigd of anderszins onbetamelijk jegens hen heeft gehandeld.

3 BEOORDELING 3.1 Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. 3.2 De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 3.3 De voorzitter zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.Ad klachtonderdeel a) 3.4 Klagers verwijten verweerster dat de zoon van klager sub 1 aanwezig was bij een voorbespreking tussen haar en haar cliënte, waardoor de zoon is beïnvloed in zijn verklaring voor de rechter. 3.5 De voorzitter stelt vast dat vóór een zitting in een gerechtsgebouw, verweerster de zoon van klager sub 1 heeft begroet, hem samen met haar cliënte naar een bespreekkamer heeft verwezen en tegen hem heeft gezegd dat hij tegen de rechter moest zeggen wat hij denkt. Dat deze zoon aanwezig was bij een (inhoudelijke) voorbespreking met haar cliënte of dat deze zoon door verweerster is beïnvloed, is niet vast komen te staan. 3.6 De voorzitter is van oordeel dat - gelet op deze vastgestelde feiten - niet is vast komen te staan dat verweerster bij de behartiging van de belangen van haar cliënte de belangen van klagers onnodig of onevenredig heeft geschaad. 3.7 De voorzitter zal dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.Ad klachtonderdeel b) 3.8 Klagers verwijten verweerster dat zij rechtstreeks contact heeft opgenomen met de werkgever van klager sub 1 en hem in een kwaad daglicht heeft gesteld, wat uiteindelijk tot zijn ontslag heeft geleid. 3.9 Nu klagers dit (ongemotiveerd) hebben gesteld en verweerster deze stelling gemotiveerd heeft betwist, is de juistheid van deze stelling en daarmee de gegrondheid van de klacht niet komen vast te staan. Dat leidt ertoe dat de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond zal verklaren.Ad Klachtonderdeel c) 3.10 De raad begrijpt uit het dossier dat partijen hebben afgesproken dat de boekhouder van klager sub 1 en de boekhouder van de cliënte van verweerster samen tot een waardebepaling van de onderneming van de cliënte van verweerster dienen te komen. Klagers verwijten verweerster dat zij rechtstreeks contact heeft opgenomen met de boekhouder van klager sub 1 en hem onder druk heeft gezet. 3.11 De raad stelt vast dat verweerster contact met de boekhouder van klager sub 1 heeft opgenomen over de bovengenoemde waardebepaling. Dat heeft verweerster ook erkend en dat blijkt voorts uit haar brief aan de beide boekhouders van 21 maart 2019, die zich in het dossier bevindt. Het is echter niet gebleken dat er is afgesproken dat de beide advocaten zich niet mochten mengen in deze waardebepaling. Ook is niet gebleken dat verweerster de boekhouder op onheuse wijze heeft benaderd of hem onder druk heeft gezet. Dat blijkt in ieder geval niet uit de brief van 21 maart 2019 en ook niet uit de brief van de boekhouder aan klager sub 1 van 18 december 2018. Uit die laatstgenoemde brief blijkt immers slechts dat hij van mening is dat (de cliënte van) verweerster geen volledige openheid van zaken geeft over de administratie. Gelet op het vorenstaande is de voorzitter van oordeel dat niet vast is komen te staan dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft behandeld. De voorzitter zal ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.Ad Klachtonderdeel d) 3.12 Klagers verwijten verweerster dat zij contact heeft opgenomen met de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) van het werk van klager sub 1, waardoor zijn ontslag is veroorzaakt. 3.13 Verweerster heeft hierover aangegeven dat de afdeling VIK onderzoek deed naar de financiële situatie van klager sub 1 en in dat kader vragen stelde aan haar cliënte. Verweerster adviseerde haar cliënte over de beantwoording van deze vragen. Met betrekking tot dat onderzoek is er tussen haar en de afdeling VIK contact geweest. 3.14 De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat zij met haar contact met de afdeling VIK de belangen van klager sub 1 onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijke doel. 3.15 De voorzitter zal dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.Ad Klachtonderdeel e en f) 3.16 Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. 3.17 Klagers verwijten verweerster dat zij stelselmatig heeft gedreigd om de zorgmomenten tussen klager sub 1 en zijn kinderen op te schorten en voorts dat zij klager sub 2 en zijn echtgenote per brief van 26 november 2019 heeft bedreigd. 3.18 Verweerster heeft betwist dat zij (stelselmatig) klagers heeft bedreigd of anderszins onbetamelijk heeft gehandeld. 3.19 De raad stelt met betrekking tot dit verwijt vast dat onder andere uit de brief van verweerster aan klager sub 2 en zijn echtgenote volgt dat verweerster hen heeft verzocht om zich te houden aan de gemaakte afspraken en daarbij aangeven dat als zij dat niet doen, hun weekenden met de kinderen vervallen. Zij heeft deze brief aan hen geschreven omdat de kinderen van klager sub 1 en de cliënte van verweerster regelmatig bij hen verbleven. Van andere schriftelijke of mondelinge uitlatingen van verweerster met een soortgelijke strekking is niet gebleken. 3.20 De raad is van oordeel dat hiermee niet is gebleken dat verweerster de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig heeft geschaad zonder redelijk doel. Op grond van het vorenstaande zullen ook deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond worden verklaard.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.H.A Heenk, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 november 2020.

Griffier                                            Voorzitter Verzonden d.d. 16 november 2020