Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-12-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:324

Zaaknummer

20-104/AL/MN

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. De raad verklaart een klacht over de eigen advocaat in een arbeidsrechtelijke procedure ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 21 december 2020 in de zaak 20-104/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klaagster oververweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 14 februari 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 11 februari 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z791642(19-56)HH/sd van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 oktober 2020. Daarbij was verweerder aanwezig. Klaagster was niet aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klaagster heeft een beroep gedaan op de rechtsbijstand van verweerder toen zij door haar werkgever was geschorst vanwege een verdenking van verduistering. 2.3 Op 17 april 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen twee vertegenwoordigers van de werkgever enerzijds en klaagster en verweerder anderzijds. Na schorsing en overleg met de advocaat van de werkgever heeft de werkgever klaagster op staande voet ontslagen. Van het gesprek is door de werkgever verslag opgemaakt. 2.4 Kort na het gesprek heeft klaagster de relatie met verweerder beëindigd en zich gewend tot een andere advocaat. 2.5 Op 15 mei 2018 heeft de opvolgend advocaat telefonisch bij verweerder nagevraagd wat de feitelijke gang van zaken op 17 april 2018 is geweest. Bij e-mailbericht 28 mei 2018 heeft de opvolgend advocaat aan verweerder verzocht om kenbaar te maken of de opvolgend advocaat hetgeen verweerder in voornoemd telefoongesprek aan de opvolgend advocaat heeft medegedeeld juist was weergegeven door de opvolgend advocaat. Dit verzoek heeft de opvolgend advocaat herhaald bij e-mail van 31 mei 2018. Verweerder heeft bij e-mails van 7 juni en 11 juni 2018 op dit verzoek van de opvolgend advocaat gereageerd. 2.6 Op 14 februari 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) haar in april 2018 een onjuist (arbeidsrechtelijk) advies te hebben gegeven; b) op 17 april 2018 aan haar (voormalige) werkgever mededelingen te hebben gedaan, welke informatie zij nimmer aan verweerder heeft gegeven; c) op 17 april 2018, zonder inzage van stukken en zonder overleg met klaagster, namens haar een gave bekentenis te hebben afgelegd; d) voor haar onbereikbaar te zijn, geen contact met haar op te nemen, noch haar terug te bellen; e) te weigeren om bepaalde acties op verzoek van haar huidige advocaat te ondernemen.  4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. 4.2 Klaagster had in een gesprek met hem kort vóór het gesprek met de werkgever verteld dat zij onjuiste handelingen met de kassa van haar werkgever had verricht. Verweerder had klaagster tegen die achtergrond geadviseerd om één onjuiste transactie te erkennen. Hij kende de werkgever en hij wist hoe die werkgever omging met dit soort zaken, algehele ontkenning zou naar de inschatting van verweerder in ieder geval nadelig voor klaagster zijn. 4.3 Tijdens het gesprek met de werkgever had verweerder aldus in overleg met en namens klaagster aan de werkgever medegedeeld dat zij één onjuiste transactie had verricht. 4.4 Kort na dit gesprek liet klaagster weten dat zij gebruik ging maken van de diensten van een andere advocaat. Om die reden had verweerder het gesprek met klaagster niet meer op papier kunnen zetten. 4.5 Verweerders reactie op de e-mail van de opvolgend advocaat had even geduurd, maar na raadpleging van zijn aantekeningen heeft hij de opvolgend advocaat gemaild wat er in zijn herinnering tijdens het gesprek door klaagster was gezegd.

5 BEOORDELING 5.1 In deze zaak gaat het om de kwaliteit van de dienstverlening door verweerster, waarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). 5.2 Aan de hand van deze maatstaf zal de raad het aan de orde zijnde klachtonderdeel beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.Klachtonderdeel a), b) en c) 5.3 Deze klachtenonderdelen lenen zich voor een gezamenlijk behandeling. Deze klachtonderdelen zien - zakelijk weergegeven - op het handelen van verweerder met betrekking tot een gesprek wat klaagster en verweerder met de toenmalige werkgever van klaagster hebben gevoerd. Dat gesprek werd gevoerd nadat klaagster vanwege de verdenking van verduistering was geschorst door haar toenmalige werkgever. Verweerder heeft de stellingen van klaagster over hetgeen zij met verweerder heeft besproken, betwist. Deze betwisting is door verweerder gemotiveerd doordat hij uiteengezet heeft wat volgens hem de feitelijke gebeurtenissen zijn geweest. Deze feitelijke weergave vertoont grote verschillen met de feitelijke stellingen van klaagster op de voor de beoordeling van de klachten belangrijke punten. Nu de juistheid van de stellingen van klaagster ten aanzien van deze klachtonderdelen daarmee niet is komen vast te staan moeten deze klachtonderdelen ongegrond worden verklaard.Klachtonderdelen d) 5.4 Dit klachtonderdeel ziet op - zo begrijpt de raad – zowel de periode dat verweerder haar nog bijstond als op die periode erna. 5.5 Nu verweerder ook deze stelling gemotiveerd heeft betwist, is de juistheid van genoemde stelling van klager en daarmee de gegrondheid van de klacht niet komen vast te staan. Daarbij acht de raad van belang dat klaagster niet heeft gemotiveerd waarom verweerder voor haar bereikbaar zou moeten zijn in de periode dat zij al door een andere advocaat werd bijgestaan. Dat leidt ertoe dat de raad ook dit klachtonderdeel ongegrond zal verklaren.Klachtonderdeel e) 5.6 Dit klachtonderdeel ziet op - zo begrijpt de raad - het niet reageren op een vraag van de nieuwe advocaat van klaagster aan verweerder over wat klaagster precies gezegd zou hebben in het gesprek met haar toenmalige werkgever. 5.7 Dat raad stelt vast dat verweerder niet direct, maar uiteindelijk wel degelijk op de e-mail van de nieuwe advocaat van klaagster heeft gereageerd. Hij heeft bij e-mails van 7 juni en 11 juni 2018 op de e-mail gereageerd. De raad overweegt dat het weliswaar beter zou zijn geweest indien verweerder sneller had gereageerd, echter dit is onder de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, temeer nu niet is gebleken dat klaagster hierdoor nadeel heeft ondervonden. Gelet op het vorenstaande zal ook dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard. 

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. H.Q.N. Renon en P.S. van Zandbergen, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2020.

griffier                                        voorzitter   Verzonden d.d. 21 december 2020