Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-11-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:313

Zaaknummer

20-439

Inhoudsindicatie

Niet is gebleken dat verweerder wist of kon weten dat hetgeen hij over de medische zorg of over het gedrag van klager had geschreven en gezegd in strijd met de waarheid was. Gelet op het voorgaande verklaart de voorzitter deze klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 25 november 2020

in de zaak 20-439/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

verweerder

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 15 juni 2020 met kenmerk 2019KNN120/1005098, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15. Voorts heeft de voorzitter kennisgenomen van de brieven met bjilagen van klager van 22 juni 2020 en 23 juli 2020 en de brief van verweerder van 22 augustus 2020.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Op 27 februari 2016 is de moeder van klager overleden in een zorginstelling van ZINN te Groningen. Bij beschikking van de kantonrechter van 2 januari 2014 was de zuster van klager tot mentor over de moeder benoemd.

1.2    De heer drs. H. is als medisch specialist ouderengeneeskunde werkzaam bij ZINN en was verantwoordelijk voor de medische zorg en het medische beleid rondom de moeder van klager (hierna: H.).

1.3    Klager heeft op 20 november 2016 een klacht tegen H. ingediend bij het Regionaal tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Groningen (hierna: RTG),waarop bij beslissing van 13 juni 2017 van het RTG de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard en deels als ongegrond is afgewezen.

1.4    Klager is hiervan in beroep gegaan bij het Centraal College voor de Gezondheidszorg (hierna: CTG). Bij beslissing van het CTG van 24 mei 2018 is het beroep van klager verworpen.

1.5    Verweerder heeft H. bij de procedures bij het RTG en CTG bijgestaan.

1.6    Verweerder is met ingang van 31 december 2018 op eigen verzoek van het tableau geschrapt.

1.7    Op 30 april 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij tegenover het RTG en het CTG bewust valse verklaringen heeft afgelegd over de gevoerde zorg en het medisch beleid rondom de moeder van klager en het vermeende gedrag van klager in de instelling van ZINN.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.

3.2    Verweerder heeft in de procedures het standpunt van zijn cliënt verwoord, zowel in zijn verweerschriften als mondeling ter zitting bij het RTG en het CTG. Hij  heeft over de zorg en het medisch beleid alsook over het gedrag van klager verklaard op basis van wat zijn cliënt en de medewerkers van ZINN hem hebben medegedeeld. Er was geen aanleiding voor hem om aan de juistheid van die informatie te twijfelen.

3.3    Voor zover klager het niet eens is met deze standpunten dan had het op de weg van klager gelegen om zich destijds tegen die standpunten in de procedures bij het RTG en CTG mondeling en schriftelijk te verweren.

 

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel.

De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2    In de onderhavige zaak heeft verweerder een arts bijgestaan in een tuchtzaak die klager tegen hem had ingediend. Deze arts behandelde de moeder van klager, die in een instelling verbleef. Verweerder heeft in schriftelijke stukken en op de zittingen van het RTG en CTG opmerkingen gemaakt over de gevoerde zorg en het medische beleid met betrekking tot de moeder van klager en ook met betrekking tot het gedrag van klager in de instelling. Verweerder heeft die opmerkingen gemaakt op basis van wat zijn cliënte en (andere) medewerkers van de instelling hierover tegen hem hebben gezegd. 

4.3    De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder hiermee de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Verweerder mocht af gaan op wat zijn cliënt hem hierover had verteld. Niet is gebleken dat verweerder wist of kon weten dat hetgeen hij over de medische zorg of over het gedrag van klager had geschreven en gezegd in strijd met de waarheid was.

4.4    Gelet op het voorgaande acht de raad deze klacht ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 november 2020.

 

Griffier                                                                                            Voorzitter

 

Verzonden d.d. 25 november 2020