Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-09-2020
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2020:281
Zaaknummer
200185
Inhoudsindicatie
De deken vraagt het verzoek van klager inhoudende het verzoek om op grond van artikel 13 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen, te verwijzen naar aan andere deken. De deken wijst erop dat het aanwijzingsverzoek van klager betrekking heeft op (onder meer) een voorgenomen procedure tegen de deken en voelt zich daardoor niet vrij om op dit artikel 13 verzoek te beslissen. De voorzitter ziet aanleiding de in de Advocatenwet opgenomen vervangingsregeling als een klacht is gericht tegen de deken (art. 46c lid 5 Advocatenwet) in dit geval analoog toe te passen. Net als bij een klacht gericht tegen een deken is ook hier van belang dat op aanwijzingsverzoek van klager in alle objectiviteit kan worden beslist. De voorzitter van het hof zal om redenen van doelmatigheid, dit verzoek verwijzen naar een andere deken.
Uitspraak
BESLISSING
van de voorzitter van
het Hof van Discipline
van 17 september 2020
in de zaak nummer 200185
naar aanleiding van het verzoek van:
deken
naar aanleiding van het verzoek tot aanwijzing van een advocaat van
klager
1 HET VERZOEK
De voorzitter van het hof verwijst naar het verzoek van 6 augustus 2020 van Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: deken Limburg), waarin hij vraagt het verzoek van klager gedateerd 26 juli 2020, inhoudende het verzoek op grond van artikel 13 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen, te verwijzen naar aan andere deken. De deken Limburg licht dit verwijzingsverzoek toe door erop te wijzen dat het aanwijzingsverzoek van klager betrekking heeft op (onder meer) een voorgenomen procedure tegen de deken Limburg. De deken Limburg voelt zich daarom niet vrij om op dit verzoek te beslissen. De deken Limburg wijst erop dat klager ook een klacht heeft ingediend tegen de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: deken Gelderland), zodat het niet in de rede ligt om deze deken als behandelende instantie aan te wijzen.
2 DE BEOORDELING
2.1 Klager heeft eerder, op 8 december 2019, aan de voorzitter van het hof een klacht voorgelegd over de deken Limburg met het verzoek tot verwijzing over te gaan. De voorzitter heeft deze klacht bij beslissing van 10 december 2019 (zaaknummer 190293) op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken Gelderland).
2.2 Het is de voorzitter van het hof ambtshalve bekend dat klager ook een klacht heeft ingediend tegen de deken Gelderland en dat ook ten aanzien van deze klacht aan de voorzitter van het hof om verwijzing van deze klacht naar een andere deken verzocht (zaaknummer 200170). Vandaag heeft de voorzitter dit verwijzingsverzoek naar een andere deken buiten behandeling gesteld. Daartoe heeft de voorzitter in die zaak het volgende overwogen:
“De voorzitter van het hof constateert dat klager veel te lichtvaardig is overgegaan tot het indienen van klachten en verwijzingsverzoeken en dat in krenkende bewoordingen. Het verzoek zal daarom wegens misbruik van recht buiten behandeling worden gesteld.”
2.3 De voorzitter van het hof is er ook ambtshalve mee bekend dat klager op 26 juli 2020 andermaal een klacht tegen de deken Limburg heeft ingediend. Deze klacht heeft de voorzitter van het hof ook verwezen naar de deken Gelderland (zaaknummer 200186).
2.4 De voorzitter van het hof stelt voorop dat de Advocatenwet niet voorziet in een vervangingsregeling wanneer het een deken niet vrijstaat om een verzoek tot aanwijzing van een advocaat in behandeling te nemen. De voorzitter ziet daarom aanleiding de wel in de Advocatenwet opgenomen vervangingsregeling als een klacht is gericht tegen de deken (art. 46c lid 5 Advocatenwet) in dit geval analoog toe te passen. Net als bij een klacht gericht tegen een deken is ook hier van belang dat op aanwijzingsverzoek van klager in alle objectiviteit kan worden beslist. De voorzitter van het hof zal om redenen van doelmatigheid, dit verzoek ook verwijzen naar de deken Gelderland. Nu het verwijzingsverzoek naar aanleiding van de klacht tegen de deken Gelderland om de in r.o. 2.2 genoemde redenen buiten behandeling is gesteld, ziet de voorzitter van het hof geen beletsel dat deze deken dit verzoek in behandeling neemt. Integendeel, het is van belang dat het onderzoek naar klachten gericht tegen de deken Limburg en een verzoek tot aanwijzing van een advocaat om een procedure tegen de deken Limburg te beginnen in een hand worden gehouden zodat hieraan op ordentelijke wijze een vervolg kan worden gegeven.
BESLISSING
De voorzitter van het Hof van Discipline:
- verwijst het verzoek van klager als bedoeld in artikel 13 Advocatenwet ter verdere behandeling naar de deken aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland.
Aldus beslist op 17 september 2020 door mr. T. Zuidema, voorzitter.
voorzitter
De beslissing is verzonden op 17 september 2020.