Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-08-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:307

Zaaknummer

20-369

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 10 augustus 2020

in de zaak 20-369/AL/NN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) van 19 mei 2020 met kenmerk 779692, door de raad ontvangen op 19 mei 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerster heeft klaagster van 26 maart tot 19 november 2018 bijgestaan in meerdere zaken.

1.2    Op 26 maart 2018 is klaagster voor het eerst bij verweerster op kantoor geweest. Klaagster vroeg verweerster om rechtsbijstand in een artikel 12 Sv-procedure.  Verweerster heeft hiervoor een toevoeging aangevraagd en klaagster heeft aan verweerster de eigen bijdrage van € 143 betaald. Na bestudering van de stukken heeft verweerster bij brief van 14 mei 2018 aan klaagster een negatief (proces)advies gegeven.

1.3    In mei 2018 is klaagster bij verweerster op kantoor geweest met het verzoek om advies en bijstand in twee nieuwe zaken: een omgangsregeling met betrekking tot haar kleinkind en de onderbewindstelling van haar zuster. Deze opdrachten zijn bij brief van 14 mei 2018 door verweerster bevestigd en klaagster heeft volgens afspraak aan verweerster een bedrag van € 500 betaald.

1.4    Daarna heeft verweerster nog twee andere zaken voor klaagster in behandeling genomen. Verweerster heeft deze opdrachten bij brief van 14 september 2018 bevestigd. Zoals met klaagster overeengekomen, heeft verweerster aan klaagster hiervoor tweemaal een bedrag gelijk aan de eigen bijdrage in rekening gebracht.

1.5    Vervolgens heeft klaagster bij verweerster een nieuwe zaak gemeld betreffende een Wajong-uitkering voor de zoon van klaagster. Verweerster heeft deze zaak niet aangenomen. Op 13 september 2018, 4 oktober 2018 en 23 oktober 2018 heeft verweerster op haar kantoor besprekingen gehad met klaagster. Tijdens de laatste bespreking zijn alle zaken van klaagster op een rijtje gezet.

1.6    Bij brief van 19 november 2018 heeft verweerster aan klaagster medegedeeld dat zij haar werkzaamheden voor klaagster beëindigt vanwege het ontbreken van wederzijds vertrouwen. Bij brief van 21 november 2018 heeft klaagster verweerster verzocht haar beslissing te heroverwegen. Op 3 december 2018 hebben verweerster en klaagster elkaar telefonisch gesproken en heeft verweerster onder verwijzing naar haar brief van 19 november 2018 klaagster definitief bericht haar verder niet meer bij te staan.

1.7    Op 17 januari 2019 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft € 1.000 van klaagster afgepakt. Verweerster stuurde nota’s maar verrichtte geen werkzaamheden.

b)    Verweerster speelde vuil spel.

c)    Verweerster speelde onder één hoedje met de Raad van State.

d)    Verweerster heeft een leugen verteld in een zaak bij het Hof.

e)    Verweerster heeft klaagster op het verkeerde been gezet met een advies inzake de Raad van State.

f)    Verweerster heeft contact gezocht met het Hof en de Raad van State op een manier die niet had gemoeten.

g)    Er zit een groep achter klaagster aan en zij voelt zich als een pion.

 

3    VERWEER

Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor hij bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen dient zijn werk te voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    De voorzitter begrijpt dat klaagster verweerster verwijt dat zij geen werkzaamheden heeft verricht, maar wel declaraties heeft gestuurd.

4.3    Klaagster heeft dit klachtonderdeel niet onderbouwd. Verweerster heeft aangegeven dat zij klaagster heeft geadviseerd in een artikel 12 Sv-zaak en dat zij ook in twee andere kwesties werkzaamheden heeft verricht. Klaagster belde in de periode van de bijstand wekelijks, soms bijna dagelijks, welke uren verweerster niet altijd heeft genoteerd. Uiteindelijk heeft verweerster in totaal elf uren in rekening gebracht, waarvoor klaagster € 929,- heeft betaald, aldus verweerster.

4.4    De voorzitter is van oordeel dat nu klaagster het verwijt niet heeft onderbouwd en verweerster het verwijt gemotiveerd heeft betwist, niet vast is komen te staan dat verweerster declaraties heeft gestuurd voor niet-verrichte werkzaamheden.

Ad klachtonderdelen c), e) en f)

4.5    De klachtonderdelen c), e) en f) lenen zich voor een gezamenlijk behandeling.

4.6    Deze verwijten van klaagster zijn niet onderbouwd. Niet duidelijk is welk advies inzake de Raad van State en welk contact met de Raad van State klaagster bedoelt. Verweerster heeft aangegeven dat zij nooit een advies over de Raad van State heeft verstrekt. Nu de feitelijke grondslag aan deze klachtonderdelen ontbreekt, zal de voorzitter deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel b) en g)

4.7    De klachtonderdelen b) en g) lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.

4.8    Deze verwijten van klaagster zijn niet onderbouwd. Niet valt in te zien in welke zin verweerster in dezen een tuchtrechtelijke verwijt treft. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt, zodat de voorzitter ook de klachtonderdelen b) en g) kennelijk ongegrond zal verklaren.

Ad klachtonderdeel d)

4.9    Ook dit verwijt van klaagster is niet onderbouwd. Verweerster heeft aangegeven dat zij niet weet wat klaagster bedoelt met ‘leugens’ in een zaak bij het hof. Zij heeft in een artikel 12 Sv-procedure onderzoek gedaan en heeft klaagster uitgelegd dat deze zaak verjaard was. Er is geen contact geweest met het Hof hierover, aldus verweerster. Nu de feitelijke grond aan dit klachtonderdeel ontbreekt, zal de voorzitter ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

4.10    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door   mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2020.

 

Griffier                                                                Voorzitter

 

Vezonden d.d. 10 augustus 2020