Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-12-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:206

Zaaknummer

19-535/DH/DH

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop. Klacht voor het overige ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 december 2020 in de zaak 19-535/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerster

gemachtigde: mr. G.J. Kemper

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 18 januari 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 30 juli 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K015 2019 ar/ab van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 16 november 2020. Daarbij waren klager en verweerster, vergezeld van haar gemachtigde, aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klager d.d. 2 april 2020 en de door klager nagezonden stukken d.d. 5 september 2020 en 2 november 2020.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerster is al vele jaren de advocaat van de ex-echtgenote van klager in meerdere procedures betreffende hun echtscheiding en hun minderjarige zoon T.

2.3    Bij beschikking d.d. 25 april 2012 van het Gerechtshof Den Haag is klager alleen belast met het gezag over T.

2.4    In het door verweerster in de zaak 436087 / FA RK 13-739 op 17 april 2013 ingediende processtuk stelt zij onder meer het volgende:

“Anders dan de vader stelt, toont het gedrag van de moeder over het afgelopen jaar niet aan dat zij de strijd niet wil stoppen. Uit de door partijen overgelegde correspondentie blijkt dat de moeder zich na de uitspraak van hof op zich te hebben laten inwerken juist van alles probeert om de verhouding met de vader te normaliseren (…)”

“De moeder is (…) bereid zich te onderwerpen aan (forensisch) psychiatrisch onderzoek, maar op voorwaarde dat ook de vader zich aan een dergelijk onderzoek onderwerpt. De vader is daartoe niet bereid.”

2.5    Uit e-mails van 2013 blijkt dat verweerster voor indiening van dit processtuk met derden heeft gesproken over een verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van T.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft in bovengenoemd processtuk de rechters misleid met een onjuiste stelling over de goede bedoelingen van haar cliënte, te weten dat zij probeerde de verhouding met klager te normaliseren, terwijl verweerster in diezelfde periode ook heeft getracht een ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing van de zoon van klager en zijn ex-echtgenote te bewerkstelligen.

b)    Verweerster heeft sinds 2013 in strijd met de waarheid gesteld dat haar cliente bereid is zich te onderwerpen aan een (forensisch) psychiatrisch onderzoek op voorwaarde dat klager dat ook doet, stellende dat klager daartoe niet bereid is.

Ter zitting heeft klager klachtonderdeel b) als volgt geformuleerd:

Verweerster heeft de rechtspraak misleid met het valse beeld van een pedofiel die weerstand heeft tegen onderzoek en dus verdacht is, nadat verweerster zelf in 2012 om afwijzing van het verzoek van klager tot het uitvoeren van diagnostiek met risicotaxatie had gevraagd.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klachtonderdeel a)

5.1    Anders dan de deken is de raad van oordeel dat klager in klachtonderdeel a) kan worden ontvangen. Partijen zijn het erover eens dat de termijn voor indiening van deze klacht in 2018 is gaan lopen en dat de klacht derhalve is ingediend binnen de door artikel 46g van de Advocatenwet gestelde termijn. De raad volgt partijen hierin. Klager heeft bovendien in geen van zijn eerdere klachten over verweerster over de thans verweten gedragingen geklaagd. Nu klager, anders dan namens verweerster ter zitting is gesteld, een belang heeft bij zijn klacht, komt de raad toe aan een inhoudelijke beoordeling daarvan.

Beoordeling klachtonderdeel a)

5.2    Uit de zich in het dossier bevindende stukken en de stellingen van partijen blijkt dat verweerster in 2013 achter de schermen kennelijk bezig is geweest met het bedenken van andere mogelijke strategieën en dat verweerster die met haar cliënte en/of anderen heeft besproken. Dat is niet verboden, valt onder haar geheimhoudingsplicht en is ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klachtonderdeel b)

5.3    Ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a, van de Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien die wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn.

5.4    Klachtonderdeel b) ziet op uitingen van verweerster vanaf 2013, terwijl de klacht is ingediend op 18 januari 2019. Naar het oordeel van de raad kan klager niet in dit klachtonderdeel worden ontvangen voor zover dit betrekking heeft op het handelen van verweerster vóór 18 januari 2016. Dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar zou zijn, is de raad niet gebleken.

Beoordeling klachtonderdeel b)

5.5    De raad stelt vast dat klager geen (proces)stukken heeft bijgevoegd, waaruit blijkt dat verweerster na 18 januari 2016 de door hem verweten stelling heeft ingenomen. 

5.6    Ten overvloede overweegt de raad dat klager erkent dat hij na definitieve toewijzing van het eenhoofdig ouderlijk gezag en afwijzing van zijn verzoek om forensisch diagnostisch onderzoek geen aanleiding meer zag om zichzelf daarna aan een risicotaxatie te onderwerpen. Hetgeen verweerster in bovengenoemd processtuk heeft gesteld, is dus niet onjuist. Dat verweerster zou hebben willen suggereren dat klager een pedofiel met weerstand tegen onderzoeken is, is een invulling van klager zelf, althans geen conclusie die op basis van de stukken kan worden getrokken. Verweerster bestrijdt dat zij die suggestie heeft gewekt of heeft willen wekken en de raad leest die ook niet in bovengenoemd processtuk. In het bewuste processtuk worden in het geheel geen verzoeken onderbouwd met de stelling dat klager pedofiel zou zijn.

5.7    Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel b) deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46g van de Advocatenwet, deels niet-ontvankelijk, zoals weergegeven in 5.3 en 5.4;

-         verklaart klachtonderdeel b) voor het overige ongegrond;

-         verklaart klachtonderdeel a) ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. R. de Haan en J.G. Colombijn-Broersma, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 december 2020.